ECLI:NL:GHAMS:2017:4917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
23-001108-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvullende overwegingen over straf en maatregel in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2017. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de zaak met parketnummer 13-741083-16 (A). Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele aanvullingen en verbeteringen, waaronder de kwalificatie van het bewezenverklaarde in zaak B. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 18 maanden en de maatregel TBS met dwangverpleging gevorderd. Het hof heeft zich verenigd met de noodzaak van een klinische behandeling in gedwongen kader om de kans op recidive te beperken. De verdachte heeft herhaaldelijk om een laatste kans gevraagd, maar het hof heeft geconcludeerd dat hij deze kansen niet heeft gegrepen. De beslissing tot oplegging van de maatregel berust bij het hof, dat van oordeel is dat de behandeling zo spoedig mogelijk moet starten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001108-17
datum uitspraak: 28 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2017 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-741083-16 (A) en 13-650571-15 (B), alsmede 13-095848-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van wat hem in de zaak met parketnummer 13-741083-16 (A) onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van het in zaak A onder 7 tenlastegelegde en dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 (poging tot doodslag en openlijke geweldpleging), 3 subsidiair, 4, 5 primair, 6, 8 en het in zaak B primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest en de maatregel TBS met dwangverpleging. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging heeft zij gevorderd om deze overeenkomstig voornoemd vonnis af te doen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • het vonnis aanvult met de twee hierna opgenomen bewijsmiddelen;
  • de kwalificatie van het in zaak B bewezenverklaarde verbetert, zoals hieronder opgenomen, nu artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) blijkens artikel 77a Sr niet van toepassing is op strafbare feiten gepleegd door een minderjarige;
  • het in het vonnis onder 8.3 opgenomen oordeel van de rechtbank ten aanzien van straf en maatregel aanvult met de hierna opgenomen overwegingen;
  • ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] de laatste twee zinnen onder 9.2 en de laatste zin van het dictum ter zake van deze vordering verwijdert, inhoudende dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering;
  • artikel 43a Sr verwijdert bij de aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften.

Aanvullende bewijsmiddelen

Ten aanzien van zaak A onder 1:
6. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2016082440-44 van 19 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s C44-C45).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op verzoek van de politie Eenheid Amsterdam werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot doodslag gepleegd op 14 april 2016. Wij hebben een onderzoek verricht naar de mogelijke aanwezigheid van bloed op het aangeleverde item:
Itemnr. SIN omschrijving
5173676 AAIN6278NL Winterjas merk “North Face”
Op de winterjas voorzien van SIN AAIN6278NL zagen wij op het voorpand ter hoogte van de borst een rode op bloed gelijkende vlek/veeg. Deze vlek/veeg hebben wij bemonsterd en deze bemonstering voorzien van SIN AAIN6592NL.
Ten aanzien van zaak A onder 4:
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016012584-7 van 2 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar S. Speelman (doorgenummerde pagina 140).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
In de aangifte verklaarde aangeefster Arhin dat zij op de zevende verdieping uit de lift was gestapt en vervolgens naar haar appartement liep van flat [naam 1]. Op de videobeelden is te zien dat NN1 Op de zevende verdieping uit de lift stapt en dat de aangeefster op de achtste verdieping uit de lift stapt. De aangeefster is woonachtig in flat [naam 1] perceelnummer 810. Het perceelnummer begint met het cijfer ‘8’ en dat betekent dat de woning op de achtste verdieping is gelegen. De buurtregisseur van de politie van flat [naam 1] bevestigde dat perceelnummer 810 op de achtste verdieping gelegen is.

Kwalificatie van het in zaak B bewezenverklaarde

Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Aanvullende overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel

De verdediging en het openbaar ministerie hebben respectievelijk bij brief van 22 augustus 2017 en ter terechtzitting in hoger beroep ingestemd met het gebruik van de rapporten zoals opgesteld ten behoeve van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, ook al zijn deze ouder dan één jaar. Het hof neemt met betrekking tot de persoon van de verdachte het klinisch multidisciplinair onderzoeksrapport van 31 oktober 2016 als uitgangspunt, opgesteld door [naam 2], GZ-psycholoog en [naam 3], kinder- en jeugdpsychiater.
Voornoemde deskundigen hebben ten aanzien van de eventuele toepassing van het minderjarigenstrafrecht het volgende gerapporteerd (p. 55):
“Volgens de ASR-wegingslijst zijn er enige indicaties die pleiten voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht, namelijk de beperking op zijn handelingsvaardigheden vanuit zijn zwakbegaafdheid. Het is gebleken dat [verdachte] moeite heeft zijn gedrag (als er geen structuur geboden wordt) te organiseren. De vraag is echter of [verdachte] nog kan profiteren van pedagogische beïnvloeding die, ook al is deze nodig, tot op heden niet haalbaar is gebleken. Los van deze beperkte indicatie voldoet [verdachte] echter aan alle contra-indicaties, namelijk een patroon van antisociaal gedrag, psychopathische trekken, mislukken van eerdere justitiële sancties, niet onder de indruk zijn van justitiële autoriteiten en ingebed zijn in een crimineel milieu. Dit leidt ertoe dat het jeugdstrafrecht niet langer aangewezen lijkt en ondersteunt het sterke vermoeden dat zijn problematiek inmiddels te verankerd is voor een PIJ-maatregel.”
De verdachte is inmiddels 20 jaar oud, derhalve weer een jaar ouder dan hij was ten tijde van het opstellen van het hiervoor aangehaalde rapport. Het hof is – mede bezien in het licht van het voorgaande – van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om van het uitgangspunt af te wijken dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast bij meerderjarige verdachten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat – gelet op de ernst van het feit en de persoonlijkheid van de verdachte – de artikelen 77g tot en met 77gg Wetboek van Strafrecht buiten toepassing dienen te worden gelaten ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde feit, gepleegd toen de verdachte de leeftijd van 17 jaren en 8 maanden had.
Zoals in het vonnis van de rechtbank reeds uiteen is gezet zijn de hiervoor genoemde rapporteurs en de overige ter terechtzitting in eerste aanleg gehoorde deskundigen het er over eens dat een (langdurige) klinische behandeling in gedwongen kader noodzakelijk is om de kans op recidive te beperken. Het hof sluit zich hierbij aan.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het (voorwaardelijke) verzoek gedaan een aanvullend onderzoek te gelasten, indien en voor zover het hof van oordeel zou zijn dat niet kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf.
Het hof wijst dit verzoek af, nu het hof daartoe geen noodzaak aanwezig ziet. De beslissing tot het opleggen van een maatregel berust uiteindelijk bij het hof. Het hof acht zich uitvoerig ingelicht, mede door de deskundigen die ter terechtzitting in eerste aanleg aanwezig waren en hetgeen zij bij die gelegenheid hebben verklaard. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de in de artikelen 37a en 37b Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Het hof acht het voorts in het belang van de verdachte dat zijn behandeling zo spoedig mogelijk start.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep om “een laatste kans” verzocht. Het hof constateert dat de verdachte heel veel kansen heeft gehad, maar dat hij telkens niet in staat is gebleken die te grijpen. Het hof geeft de verdachte tot slot in overweging om ook een behandeling in het kader van de TBS-maatregel als een kans te zien, waarbij het hof opmerkt dat de duur van de behandeling voor een groot deel afhankelijk is van de eigen inzet en medewerking aan de behandelingen door de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-741083-16 onder 2 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2017.
mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]