ECLI:NL:GHAMS:2017:4895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
23-001638-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake mishandeling en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die op 4 oktober 2014 in Zandvoort betrokken was bij een incident waarbij hij twee broers heeft mishandeld en bedreigd met een vuurwapen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat zijn cliënt uit noodweer heeft gehandeld en dat de aangevers de confrontatie hebben opgezocht. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verklaringen van de aangevers consistent en betrouwbaar waren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling en bedreiging, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de mishandeling schade hebben geleden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot € 833,21 en die van [slachtoffer 2] tot € 466,91 toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001638-17
datum uitspraak: 24 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-871817-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
adres: [adres 1]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Zwaag te Hoorn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 04 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die perso(o)n(en) te schoppen en/of te stompen en/of te duwen en/of met een (vuur)wapen, althans met een hard voorwerp te slaan, op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2];
2:
hij op of omstreeks 04 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] gericht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en derhalve dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaringen van de broers [slachtoffer 1], inhoudende dat de verdachte hen zonder aanleiding zou hebben aangevallen zijn bezijden de waarheid en daarmee onbetrouwbaar. De aangevers zijn over een afstand van honderden meters al schreeuwend achter de verdachte aan gelopen en hebben bewust de confrontatie met hem opgezocht. Dit blijkt ook uit de op een zich bij de stukken bevindende gegevensdrager vastgelegde beelden. De aangevers hebben zich bovendien als eerste van agressie bediend. De verdachte heeft zich enkel en met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit hiertegen verdedigd. Het relaas van de verdachte vindt niet alleen bevestiging in de beelden maar ook in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Op grond van de stukken in het dossier, waaronder de even bedoelde camerabeelden (van restaurant [naam], Holland Casino Zandvoort en Play Inn Casino Zandvoort), een openbare bron (website Google Maps) en het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde stelt het hof de volgende gang van zaken vast.
In de nacht van 3 op 4 oktober 2014 werden de broers [slachtoffer 1] rond half twee/twee uur vlakbij hun huis op het adres [adres 2] afgezet. Een man (naar later bleek te zijn: de verdachte), in het gezelschap van twee vrouwen (de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]), maakte in het voorbijgaan een beledigende opmerking. [slachtoffer 2] is hierop richting de verdachte gelopen, de Kerkstraat in. [slachtoffer 1] is achter zijn broer aangelopen. De verdachte en de aangevers belandden voor restaurant [naam], [adres 3], een kleine 90 meter van de woning van de aangevers op [adres 2] verwijderd. Na een woordenwisseling pakte de verdachte een vuurwapen of daarop gelijkend voorwerp uit zijn zak. Met dit voorwerp sloeg de verdachte achtereenvolgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op hun hoofd. Nadien richtte de verdachte het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op [slachtoffer 1]. Een van de vrouwen in het gezelschap van de verdachte maakte met haar armen een zwaaiende beweging waardoor de gestrekte rechterarm van de verdachte werd afgewend en zei “ niet schieten”. Hierop draaide de verdachte zich om en rende hij tezamen met de vrouwen weg, over de Kerkstraat richting het Badhuisplein. De broers [slachtoffer 1] gingen achter de verdachte aan. Nadat de verdachte uit het zicht was verdwenen, gingen de broers [slachtoffer 1] het Holland Casino Zandvoort in, alwaar zij om hulp vroegen.
De door de raadsman gestelde feitelijke toedracht, in de kern erop neerkomend dat het de aangevers zijn geweest die de verdachte aanvielen, waartegen de verdachte zich slechts verdedigde, is niet aannemelijk geworden. Het hof acht de verklaringen van de aangevers op hoofdlijnen consistent en betrouwbaar. De inhoud van deze verklaringen vindt steun in de in het dossier aanwezige letselverklaringen en wint bovendien aan overtuigingskracht in het licht van de inhoud van de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4], beiden werkzaam in het Holland Casino Zandvoort. Uit hun verklaringen blijkt immers dat de aangevers, toen zij het casino binnenkwamen, om hulp vroegen, aan hun hoofd gewond waren, een paniekerige indruk maakten, meedeelden te zijn mishandeld en over een man met een vuurwapen spraken. Anders dan de raadsman heeft betoogd, worden de verklaringen van de aangevers niet door de beelden gelogenstraft. Het hof merkt dienaangaande nog op dat de stelling van de raadsman dat de aangevers hebben verklaard dat het incident zich voor hun woning zou hebben afgespeeld, geen steun vindt in de verklaringen van de aangevers.
Uit het voorgaande volgt dat het hof geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte, te minder omdat de verdachte in eerste instantie bij de politie heeft ontkend dat hij i) toen in Zandvoort is geweest, ii) de man is die op de foto’s te zien is en iii) getuige [getuige 1] kent. Dit alles heeft hij pas later, en nadat hij door de politie was geconfronteerd met het bestaan van beeldmateriaal, herroepen. De door de verdachte hiervoor gegeven reden, te weten dat hij een strafblad heeft en om deze reden toch niet geloofd zou worden, overtuigt allerminst.
Het hof acht gelet op al het bovenstaande niet aannemelijk geworden dat de verdachte de onder 1. bewezen geachte misdrijven bij wijze van verdediging heeft begaan, omdat hij zich toen en daar gesteld zag voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door (de gebroeders) [slachtoffer 1]. Daarom verwerpt het hof het beroep op noodweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij op 04 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een hard voorwerp te slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
2: hij op 04 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] gericht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het hof begrijpt de raadsman aldus dat hij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit, nu de verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Het hof verwerpt dit verweer, met verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot het beroep op noodweer heeft overwogen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met hetgeen vooraf ging aan het ten laste gelegde, met name de wijze waarop de broers [slachtoffer 1] zelf de confrontatie met de verdachte hebben gezocht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte in de nachtelijke uren op de openbare weg te Zandvoort de gebroeders [slachtoffer 1] mishandeld door hen beiden na een woordenwisseling met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) een klap op hun hoofd te geven en heeft hij daarna [slachtoffer 1] met dat voorwerp bedreigd. Beiden hebben een bloedende hoofdwond aan de klap op hun hoofden overgehouden, waarvoor zij medische behandeling hebben moeten ondergaan. De verdachte heeft niet alleen de lichamelijke integriteit van de broers [slachtoffer 1] geschonden; ook heeft hij beide broers hevige schrik aangejaagd. Daarnaast doet het dragen van en dreigen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) sterk afbreuk aan de veiligheid op straat van burgers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 eerder meermaals onherroepelijk is veroordeeld, onder meer wegens mishandeling, bedreiging en overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht vindt het hof geen aanleiding te komen tot een lagere straf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 1.049,41, bestaande uit € 449,41 voor materiële schade en € 600,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 833,21, te weten € 233,31 voor materiële schade en € 600,00 voor immateriële schade, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep mitsdien te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering in haar geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering af te wijzen, gezien de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade tot na te melden bedrag heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 466,91 voor materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in haar geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep voor het oorspronkelijke bedrag van de vordering opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering in haar geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering af te wijzen, gezien de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade tot het gevorderde bedrag heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij S. [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 833,21 (achthonderddrieëndertig euro en eenentwintig cent), bestaande uit € 233,21 (tweehonderddrieëndertig euro en eenentwintig cent) aan materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd S. [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 833,21 (achthonderddrieëndertig euro en eenentwintig cent), bestaande uit € 233,21 (tweehonderddrieëndertig euro en eenentwintig cent) aan materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij S. [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 466,91 (vierhonderdzesenzestig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd S. [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 466,91 (vierhonderdzesenzestig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade telkens op 4 oktober 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. R. Veldhuisen en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2017.
[...]