ECLI:NL:GHAMS:2017:485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
200.187.900/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onzorgvuldig handelen bij executieveiling

In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen notaris [naam] wegens vermeend onzorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden in het kader van een executieveiling. Klagers verwijten de notaris dat zij haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende actie te ondernemen om de bank te weerhouden van de voorgenomen executieveiling, die volgens klagers onrechtmatig was omdat het te executeren vonnis niet in kracht van gewijsde was gegaan. Daarnaast stellen klagers dat de notaris niet adequaat heeft gereageerd op hun aanbod om zekerheid te stellen en dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar hun bezwaren tegen de executieveiling.

Het hof heeft de klacht van klagers in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de rechtmatigheid van de executieveiling en de argumenten van klagers in voldoende mate heeft onderzocht. Het hof oordeelt dat de notaris niet gehouden was haar medewerking aan de executie te weigeren, gezien de relevante rechterlijke uitspraken en de betekening van de verklaring van erfrecht. De kamer heeft de klacht van klagers ongegrond verklaard, en het hof bevestigt deze beslissing. Klagers zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun nieuwe klacht die in hoger beroep is ingediend.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 21 februari 2017, waarbij de rechters de bestreden beslissing van de kamer hebben bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.187.900/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2015/148
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 februari 2017
inzake
1. [naam] ,
2. [naam] ,
beiden wonende te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam,
tegen
[naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B. ten Doesschate, advocaat te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 21 maart 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 18 februari 2016 (ECLI:NL:TNORARL:2016:72). De kamer heeft in de bestreden beslissing alle onderdelen van de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 22 april 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.187.901/01 NOT (klacht van klagers tegen notaris mr. [naam] , hierna: [notaris B] , en kandidaat-notaris mr. [naam] , hierna: [kandidaat-notaris] ), behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 december 2016. De gemachtigde van klagers en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klagers zijn, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Het hof zal de feiten waar nodig aanvullen.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van 3 april 2013 van de rechtbank [plaats] , (hierna: de rechtbank) zijn klagers veroordeeld om aan [naam] (hierna: [X] ) een bedrag van
€ 30.000,- te vermeerderen met rente en kosten te voldoen. Tegen dit vonnis hebben klagers hoger beroep ingesteld.
3.2.2.
Op 8 juni 2013 is [X] overleden.
3.2.3.
Tijdens de zitting bij het gerechtshof [plaats] op 7 augustus 2013 hebben klagers en de erfgenamen van [X] een schikking getroffen. Op 13 augustus 2013 is het hoger beroep doorgehaald.
3.2.4.
Bij brief van 1 oktober 2013 is klagers namens de erfgenamen van [X] medegedeeld dat deze erfgenamen – aangezien klagers in verzuim waren voor wat betreft de nakoming van de op 7 augustus 2013 gemaakte afspraken – de schikkingsovereenkomst ontbonden en een gerechtsdeurwaarder opdracht hebben gegeven de executie van voormeld vonnis van 3 april 2013 voort te zetten.
3.2.5.
Op 5 december 2013 en op 20 maart 2014 zijn executoriale beslagen gelegd op het woonhuis annex kantoor van klagers.
3.2.6.
Nadien heeft [de bank] (hierna: de bank) aan klagers medegedeeld dat zij met toepassing van artikel 509 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de executie zou overnemen.
3.2.7.
De bank heeft de notaris opdracht gegeven tot executoriale verkoop van het woonhuis annex kantoor. De notaris heeft [notaris B] verzocht als veilingnotaris op te treden.
3.2.8.
Bij incidenteel vonnis van 28 januari 2015 heeft de rechtbank de erfgenamen van [X] bevolen om iedere (verdere) executiehandeling uit hoofde van het vonnis van 3 april 2013 te staken en gestaakt te houden – zulks op straffe van een dwangsom – totdat zij de overgang van hun executiebevoegdheid met een bewijsstuk in de vorm van een verklaring van erfrecht aan klagers zouden hebben betekend.
3.2.9.
Op 15 februari 2015 is de hiervoor bedoelde verklaring van erfrecht aan klagers betekend.
3.2.10.
Bij schrijven van 23 maart 2015 heeft [notaris B] klagers geïnformeerd over de datum van de openbare verkoop, te weten 2 september 2015, alsmede over de publicatie van de executieveiling en de wijze waarop en tot welk moment deze publicatie kon worden voorkomen.
3.2.11.
Op 13 april 2015 heeft op het kantoor van [notaris B] een bespreking plaatsgevonden tussen [notaris B] en klagers in verband met de aangekondigde executieveiling.
3.2.12.
In reactie op een e-mailbericht van [kandidaat-notaris] van 29 juli 2015 heeft de gemachtigde van klagers op diezelfde dag onder meer het volgende bericht:
“Gelet op het gedane aanbod tot zekerheidstelling (..) en de storting die inmiddels op de Stichting Beheer Derdengelden mr. [gemachtigde klagers] heeft plaatsgehad, handelt de bank en u als notaris onrechtmatig wanneer u beiden de executie doorzet. Daarom verzoek ik u dringend, en sommeer ik u de executie onmiddellijk stop te zetten (..).”
Dit bericht is op diezelfde dag doorgezonden naar de notaris.
3.2.13.
Bij vonnis van 29 juli 2015 heeft de rechtbank – gelet op het feit dat de verklaring van erfrecht inmiddels was betekend – de vordering van klagers, inhoudende om voor recht te verklaren dat de erfgenamen van [X] misbruik van recht maken door een executieopdracht tot veiling van het woonhuis annex kantoor van klagers te handhaven en/of ten uitvoer te brengen, afgewezen.
3.2.14.
Vervolgens hebben [kandidaat-notaris] en de gemachtigde van klagers over en weer met elkaar gemaild over de aangezegde executieveiling, althans over de door klagers verzochte stopzetting van die veiling. [notaris B] heeft de gemachtigde van klagers per e-mail van 3 augustus 2015 medegedeeld dat de veiling doorgang zal vinden zolang er geen schriftelijke opdracht is van de hypotheekhouder tot opschorting of intrekking van de veiling dan wel een rechterlijke uitspraak dat de veiling dient te worden stopgezet.
3.2.15.
Bij e-mailbericht van 4 augustus 2015 heeft de advocaat van de notaris aan de gemachtigde van klagers onder meer het volgende bericht:
“Gegeven de wettelijke ministerieverplichting is de notaris gehouden de werkzaamheden in het kader van de onderhavige executie te (doen) verrichten, nu zij redelijkerwijs kan concluderen dat niet sprake is van één van de uitzonderingen zoals bedoeld in art. 21 van de Wet op het notarisambt. Genoemde conclusie is onder andere gebaseerd op het vonnis in kracht van gewijsde van de rechtbank [plaats] van 3 april 2013, het incidentele vonnis van genoemde rechtbank van 28 januari 2015, het feit dat de verklaring van erfrecht is betekend, alsmede op het vonnis van de rechtbank [plaats] van 29 juli 2015 waarin is bepaald dat – kort gezegd – de executie door [erven X] geen misbruik van recht oplevert.
Aan het vorenstaande doet niet af de mededeling dat door uw cliënten (..) zekerheid is gesteld. Indien dat al anders mocht zijn, zou dit alleen aan de orde kunnen komen in een eventueel wederom tegen [erven X] aanhangig te maken executiegeschil. Het is echter niet aan de notaris om, bij wijze van spreken, op de stoel van de rechter te gaan zitten en daarvan zou wel sprake zijn indien de notaris zou oordelen over, bij voorbeeld, de mogelijke gevolgen van de gestelde zekerheid.”

4.Standpunt van klagers

Klagers verwijten de notaris dat zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden onzorgvuldig te werk is gegaan, althans haar zorgplicht jegens klagers heeft geschonden. Meer specifiek verwijten klagers de notaris het volgende.
i. De notaris heeft niets, althans onvoldoende ondernomen om de bank van de voorgenomen, onrechtmatige executieveiling te weerhouden. Deze executieveiling is onrechtmatig, omdat het te executeren vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan.
ii. De notaris is ten onrechte niet ingegaan op de mededeling van klagers dat ter voorkoming van de executieveiling voldoende zekerheid was gesteld, althans aangeboden werd. Het had op de weg van de notaris gelegen om klagers in de gelegenheid te stellen het aangeboden bedrag op haar derdengeldenrekening te storten.
iii. De notaris heeft geen, althans onvoldoende onderzoek gedaan naar de argumenten van klagers tegen de voorgenomen executieveiling.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Redelijk belang
6.1.
De notaris stelt in hoger beroep dat klagers geen redelijk belang (meer) hebben bij hun klacht, aangezien de bank de veilingprocedure - in afwachting van door klagers verschillende aangespannen gerechtelijke procedures - op of omstreeks 28 augustus 2015 heeft opgeschort.
6.2.
Het hof is van oordeel dat klagers een redelijk belang hebben bij hun klacht. Het feit dat de veilingprocedure op of omstreeks 28 augustus 2015 is opgeschort, maakt dit niet anders. Het hof dient te toetsen of de notaris vóór die datum (on)zorgvuldig heeft gehandeld.
Nieuwe klacht
6.3.
In hoger beroep hebben klagers een nieuwe klacht geformuleerd, inhoudende dat de notaris niet de regie heeft gevoerd over de uitvoering van de veilingopdracht door [notaris B] en [kandidaat-notaris] . Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van een in hoger beroep nieuwe geformuleerde klacht geen plaats. Klagers zullen daarom in hun nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klacht onder i. tot en met iii.
6.4.
De kamer heeft ten aanzien van de verwijten van klagers dat de notaris geen, althans onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de bezwaren van klagers tegen de voorgenomen executieveiling en dat zij onvoldoende heeft ondernomen om de bank te weerhouden van de – in de visie van klagers – onrechtmatige executieveiling (zie 4.2.3 en 4.4.3 van de bestreden beslissing) – kort samengevat – het volgende overwogen. De notaris heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de rechtmatigheid van de voorgenomen executieveiling en de argumenten van klagers wel degelijk en in voldoende mate heeft onderzocht. Dit blijkt ook uit de e-mail van 4 augustus 2015 (gedeeltelijk geciteerd hiervoor onder 3.2.15.). De notaris heeft aan de hand van de relevante rechterlijke uitspraken (van 3 april 2013, 28 januari 2015 en 29 juli 2015) getoetst of en in hoeverre zij gehouden was ingevolge haar wettelijke ministerieverplichting haar medewerking aan de executie te verlenen. Ook is de betekening van de verklaring van erfrecht geverifieerd, terwijl ter zake van de zekerheidsstelling een afweging is gemaakt. De uitkomst van dit onderzoek en deze afweging was volgens de kamer zodanig dat de notaris redelijkerwijs tot de conclusie kon komen dat zij niet gehouden was haar ministerie te weigeren. Een en ander is bovendien duidelijk met klagers gecommuniceerd.
6.5.
De enkele omstandigheid, aldus nog steeds de kamer onder 4.3.3 en 4.3.4 van de bestreden beslissing, dat klagers aan de notaris hebben laten weten een bedrag tot zekerheid van voldoening van de oorspronkelijke vordering te hebben gestort op de derdenrekening van hun gemachtigde, kan niet worden aangemerkt als een belemmering voor een rechtsgeldige – door de hypotheekhouder overgenomen – executie. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat [X] , indien hij nakoming door klagers wenste van een veroordelend vonnis, geen genoegen behoefde te nemen met het stellen van zekerheid door klagers. De notaris heeft klagers geattendeerd op de mogelijkheid een executiegeschil aanhangig te maken en klagers hebben kenbaar gemaakt daartoe voornemens te zijn. Dit voornemen hebben zij echter aanvankelijk niet uitgevoerd. Onder deze omstandigheden bestond er volgens de kamer voor de notaris tuchtrechtelijk gezien niet de verplichting klagers uit te nodigen het onder hun gemachtigde gestorte bedrag op haar derdengeldenrekening te (doen) storten, nog daargelaten dat uit het dossier niet blijkt dat klagers dat hebben aangeboden.
6.6.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer zoals hierboven onder 6.4. en 6.5. weergegeven en de gronden waarop dat berust. De klacht in hoger beroep, dat de kamer ten onrechte de klacht in drie aparte onderdelen heeft onderscheiden en niet als één klacht heeft beoordeeld, waardoor geen integrale beoordeling van de klacht zou hebben plaatsgevonden treft geen doel. De kamer heeft de klacht als één klacht gezien maar heeft de klacht terecht onderscheiden in drie onderdelen, die een afzonderlijke behandeling rechtvaardigen.
In hoger beroep zijn verder geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dit betekent dat de klachten onder i. tot en met iii. ongegrond zijn, zoals de kamer ook heeft beslist.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in de klacht die voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, C.H.M. van Altena en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017 door de rolraadsheer.