Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Appellanten, die een vennootschap onder firma runden, hebben een kredietovereenkomst met ABN AMRO Bank N.V. De bank heeft de kredietfaciliteit opgezegd, wat appellanten als onrechtmatig beschouwen. Ze stellen dat de bank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door geen medewerking te verlenen aan een herfinanciering en door de kredietovereenkomst op te zeggen. De rechtbank heeft de vorderingen van appellanten afgewezen en die van ABN AMRO toegewezen. Appellanten hebben in hoger beroep vijf grieven ingediend.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van appellanten en de communicatie tussen hen en de bank. Het hof oordeelt dat de opzegging van de kredietfaciliteit door ABN AMRO niet onaanvaardbaar was, gezien de langdurige financiële problemen van appellanten en hun onvermogen om aan de verplichtingen te voldoen. Het hof concludeert dat de zorgplicht van de bank niet zo ver gaat dat zij verplicht is om in te stemmen met een herstructurering van de schulden van appellanten. De grieven van appellanten falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.