ECLI:NL:GHAMS:2017:4833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
200.110.864/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opzegging van een kredietovereenkomst door een bank en de zorgplicht van de bank ten opzichte van de kredietnemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Appellanten, die een vennootschap onder firma runden, hebben een kredietovereenkomst met ABN AMRO Bank N.V. De bank heeft de kredietfaciliteit opgezegd, wat appellanten als onrechtmatig beschouwen. Ze stellen dat de bank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door geen medewerking te verlenen aan een herfinanciering en door de kredietovereenkomst op te zeggen. De rechtbank heeft de vorderingen van appellanten afgewezen en die van ABN AMRO toegewezen. Appellanten hebben in hoger beroep vijf grieven ingediend.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van appellanten en de communicatie tussen hen en de bank. Het hof oordeelt dat de opzegging van de kredietfaciliteit door ABN AMRO niet onaanvaardbaar was, gezien de langdurige financiële problemen van appellanten en hun onvermogen om aan de verplichtingen te voldoen. Het hof concludeert dat de zorgplicht van de bank niet zo ver gaat dat zij verplicht is om in te stemmen met een herstructurering van de schulden van appellanten. De grieven van appellanten falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.110.864/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 478134 / HA ZA 10-4008
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 november 2017

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellanten,
advocaat: mr. B.F. van Noort te Delft,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en ABN AMRO genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 26 april 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 1 februari 2012, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en ABN AMRO als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte uitlaten getuigenbewijs;
- antwoordakte ter zake bewijsaanbod.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen en de vorderingen van ABN AMRO zal afwijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in beide instanties met rente.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot verwerping van het appel, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten weergegeven die zij als vaststaand heeft aangenomen. Voor zover met grief 1 wordt geklaagd over de onjuistheid of onvolledigheid van de feiten overweegt het hof dat het aan de rechtbank is om de naar haar oordeel voor haar beslissing relevante feiten te selecteren. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, zal van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
[appellanten] waren vanaf de oprichting op 1 januari 1998 tot aan de ontbinding per 18 mei 2010 vennoten van de vennootschap onder firma v.o.f. Hypotheek Combinatie Limburg (hierna: HCL), een financieel advies- en bemiddelingsbureau. [appellanten] heeft zowel zakelijk als privé zijn financiën ondergebracht bij ABN AMRO. ABN AMRO heeft in dat verband onder meer een rekening-courantkrediet van € 125.000 verstrekt aan HCL en een hypothecaire lening van (oorspronkelijk) € 745.000 aan [appellanten] ter zake van hun woning in [plaats]
2.2.
In 2006 hebben [appellanten] hun woning in [plaats] te koop gezet en een nieuwe woning in [plaats] ( [land] ) gekocht. ABN AMRO heeft daartoe een hypothecaire lening van € 740.000 verstrekt.
2.3.
Een brief van 10 april 2008 van ABN AMRO aan [appellanten] luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
Als gevolg van een aantal ontwikkelingen in uw onderneming bestaat er bij ABN AMRO zorg omtrent de continuïteit van uw onderneming. Dientengevolge heeft ABN AMRO besloten uw kredietfaciliteit onder te brengen bij onze afdeling Financial Restructuring. Deze ontwikkelingen vatten wij onderstaand kort samen:
- Niet presteren van een overeengekomen reductie ad. € 50.000,=.
- Negatieve kapitalisatie in 2005 + 2006 + 2007 ten gevolge van te hoge lasten in privé.
- Negatieve solvabiliteit.
- Dekkingstekort.
De brief vervolgt met vastlegging van een aantal afspraken over onder meer toezending van stukken en informatie door [appellanten] en de afspraak dat na ontvangst daarvan een vervolgafspraak zal worden gemaakt:
Alsdan maken wij nadere afspraken met betrekking tot de verkoop van uw onroerend goed. In de tussentijd gedogen wij een overstand van maximaal € 275.000,=; aan deze gedoogsituatie kunt u geen rechten ontlenen.
2.4.
In juli 2008 hebben [appellanten] een aan ABN AMRO verpande auto verkocht.
2.5.
In september 2008 hebben [appellanten] de woning in [plaats] te koop aangeboden.
2.6.
Bij brief van 27 oktober 2008 heeft ABN AMRO aan [appellanten] onder meer het volgende bericht:
Sinds enige tijd maken wij u er op attent dat uw rekening een niet afgesproken debetstand vertoont. Tot op heden voldeed u niet aan ons verzoek tot aanzuivering. Wij sommeren u thans het verschuldigde bedrag van EUR 21.367,81 debet ( ... ) voor 8 november 2008 aan ons te betalen. Voldoet u hier niet aan, dan stellen wij u bij voorbaat in gebreke en zullen, onder voorbehoud van al onze rechten, de kredietovereenkomst met u beëindigen.
2.7.
Bij brief van 3 november 2008 heeft ABN AMRO aan [appellanten] onder meer het volgende bericht:
Hierbij delen wij u mede dat wij, gezien het feit u de aan ons verpande personenauto, merk [merk] , (... ) zonder onze toestemming heeft verkocht en de opbrengst niet aan ons heeft afgedragen, genoodzaakt zijn om tot onmiddellijke beëindiging van bovengenoemde lease-overeenkomst over te gaan. Ingevolge deze beëindiging bent u aan ons verschuldigd een bedrag van EUR 60.900,00 ( ... ).
2.8.
Bij brief van 27 november 2008 heeft ABN AMRO aan [appellanten] onder meer het volgende bericht:
U blijkt nog steeds niet in staat te zijn om de overeengekomen reductie van het rekening courant krediet ad EUR 75.000 te realiseren. Daar komt bij dat u thans een overstand vertoont op één van uw privé-rekeningen c.q. Amstel Lease een fors bedrag verschuldigd bent in verband met de verkoop van een tweetal leaseauto's. Verder heeft u moeite om aan uw verplichtingen te voldoen uit hoofde van uw woninghypotheken, reden waarom u heeft verzocht of ook uw tweede woninghypotheek aflossingsvrij kan worden gemaakt.
(…)
Gezien het bovenstaande is de bank bereid tot uiterlijk 1 april 2009 te gedogen dat betalingen ten laste van uw rekening courant worden gedaan tot een maximale debetstand van EUR 275.000 (…)
2.9.
In februari 2009 zijn de hypotheekvoorwaarden voor de beide woningen van [appellanten] gewijzigd. Het rentetarief is verlaagd, terwijl de lening voor de woning in [plaats] is omgezet van een lineair af te lossen lening naar een aflossingsvrije lening.
2.10.
Bij overeenkomst van 17 juni 2009 heeft ABN AMRO het rekening-courantkrediet van [appellanten] verhoogd van € 200.000 naar € 295.000. Partijen zijn overeengekomen dat het extra-krediet van € 95.000 op 30 april 2010 zal worden afgelost. Deze overeenkomst bevat, voor zover thans van belang, de volgende bepaling:
De Kredietnemer zal zijn betalingsverkeer zoveel mogelijk via ABN AMRO leiden.
Op deze overeenkomst zijn voorts van toepassing de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de Algemene Voorwaarden) en de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO Bank N.V. De Algemene Voorwaarden bevatten, voor zover thans relevant, de volgende bepalingen:
Artikel 27: Onmiddellijke opeisbaarheid
Als de cliënt in verzuim is met de nakoming van enige verplichting jegens de bank, mag de bank haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar maken, tenzij dit gelet op de geringe betekenis van het verzuim niet gerechtvaardigd is.
(…)
Artikel 35: Opzegging van de relatie
Zowel de cliënt als de bank kan de relatie tussen hen schriftelijk geheel of gedeeltelijk opzeggen. Als de bank de relatie opzegt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging aan de cliënt mee. (…)
2.11.
Op 6 oktober 2009 heeft [appellant sub 1] verzocht om een aanvullend rekening-courantkrediet van € 25.000. Op 4 november 2009 heeft ABN AMRO een aanvullend rekening-courantkrediet van € 12.500 aangeboden, af te lossen op 1 januari 2010. [appellanten] hebben dit aanbod aanvaard.
2.12.
Bij brief van 6 mei 2010 heeft ABN AMRO aan [appellanten] onder meer het volgende bericht:
Naar aanleiding van het onderhoud d.d. 26 maart 2010 bevestigen wij u als onderstaand.
(…)
Tijdens dit onderhoud hebben wij met u gesproken over uw precaire financiële situatie. Wij kwamen daarbij gezamenlijk tot de conclusie dat zowel uw privé als zakelijke uitgaven de inkomsten overstijgen.
(…)
De bovengenoemde precaire financiële situatie, de overstand op de rekening en het feit dat de financiële verplichtingen bij ABN AMRO Bank N.V. niet worden nagekomen, is voor ons aanleiding uw kredietfaciliteit op te zeggen.
(…)
Wij zijn bereid een afwachtende houding aan te nemen voor een termijn van 3 maanden, doch tot uiterlijk 6 augustus 2010, om u in de gelegenheid te stellen bovenstaande acties te effectueren dan wel uw openstaande schuld elders te financieren. De thans openstaande schuld bedraagt EUR 303.672,52 exclusief lopende rente en kosten.
(…)
2.13.
Bij brief van 31 mei 2010 heeft ABN AMRO aan [appellanten] onder meer het volgende bericht:
Zoals u weet heeft de Bank bij de kredietovereenkomst van 4 november 2009 een krediet in rekening-courant van EUR 307.500,= aan [HCL] verstrekt, bestaande uit een basiskrediet van EUR 200.000,= en twee extra kredieten van EUR 95.000,= respectievelijk EUR 12.500,=. Zoals u eveneens weet, is [HCL] met [ABN AMRO] overeengekomen dat het extra krediet van EUR 95.000,= uiterlijk op 30 april 2010 zou zijn afgelost, zodat de kredietlimiet per 1 mei 2010 EUR 212.500,= zou zijn. Zoals u tenslotte weet, beliep de stand van de rekening-courant op 6 mei 2010 niet EUR 212.500,=, maar EUR 303.672,50, kortom ruim EUR 90.000,= te veel. Gelet op die overstand, alsmede gelet op het feit dat de uitgaven van [HCL] hun inkomsten overtreffen, was de bank gerechtigd de kredietfaciliteit op te zeggen.
2.14.
Op 10 november 2010 heeft de ABN AMRO ten laste van [appellanten] conservatoir derdenbeslag gelegd onder Coöperatieve Rabobank Roermond-Echt U.A. en ING Bank N.V.
2.15.
Op 26 januari 2011 heeft ABN AMRO bewarend beslag naar Belgisch recht doen leggen op de Belgische woning van [appellanten]

3.Beoordeling

3.1.
[appellanten] vorderen samengevat een verklaring voor recht dat ABN AMRO onrechtmatig heeft gehandeld door geen medewerking te verlenen aan aanpassing van de voorwaarden van de hypotheekleningenovereenkomsten en de overige kredietovereenkomsten en door de financieringsovereenkomsten op te zeggen, alsmede schadevergoeding, op te maken bij staat. [appellanten] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat ABN AMRO in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht door een herfinanciering te weigeren en in plaats daarvan meer krediet te verstrekken, met hogere lasten tot gevolg. Doordat ABN AMRO heeft geweigerd mee te werken aan een herfinanciering kan de tekortkoming door [appellanten] jegens ABN AMRO niet alleen aan [appellanten] worden toegerekend. Voorts stellen [appellanten] dat de opzegging van de kredietfaciliteit (met inachtneming van een termijn van drie maanden) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. [appellanten] voeren daartoe aan dat ABN AMRO betrokken is geweest bij de financiering van de panden en daarmee bij het ontstaan van dubbele woonlasten. ABN AMRO was bovendien onvoldoende beschikbaar was voor overleg. Met de opzegging heeft ABN AMRO [appellanten] en hun levensvatbare onderneming te gronde gericht. Mede gelet op de omstandigheid dat [appellanten] jarenlang producten van ABN AMRO hebben verkocht en dat ABN AMRO aan hen veel geld heeft verdiend, mochten [appellanten] enige inspanningen van de bank verwachten. Zij voeren daarbij aan dat wat betreft hun schulden sprake was van een tijdelijke situatie.
ABN AMRO vordert op haar beurt dat [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van € 301.684,86 met rente, provisies en kosten.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en die van ABN AMRO toegewezen.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met vijf grieven op.
3.2.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Op grond van het bepaalde in artikel 27 van de Algemene Voorwaarden was ABN AMRO bevoegd haar vorderingen op [appellanten] door opzegging onmiddellijk opeisbaar maken indien [appellanten] in verzuim zou zijn met de nakoming van enige verplichting jegens ABN AMRO, tenzij dit gelet op de geringe betekenis van het verzuim niet gerechtvaardigd zou zijn. De rechtsgeldigheid van de opzegging moet worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en aan de hand van de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW, die meebrengt dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij dient ABN AMRO naar beste vermogen met de belangen van [appellanten] rekening te houden.
3.3.
Deze zorgplicht van ABN AMRO laat onverlet dat [appellanten] – aan wie als financieel adviseurs de nodige financiële kennis kan worden toegerekend – zelf verantwoordelijk waren voor de nakoming van de door henzelf aangegane verplichtingen jegens ABN AMRO. De omstandigheid dat [appellanten] in 2008, 2009 en 2010 in een benarde financiële situatie verkeerden, komt in de relatie tot ABN AMRO in beginsel voor hun eigen risico, ook indien in aanmerking wordt genomen dat het in deze jaren lastig was hun huizen, boot en assurantie- en financieringsportefeuille te verkopen. De zorgplicht van ABN AMRO ging niet zo ver dat zij daarom op enig moment gehouden was in te stemmen met een herstructurering van de schulden van [appellanten] .
3.4.
Blijkens de brief van 10 april 2008 heeft ABN AMRO de kredietrelatie overgebracht naar de afdeling Financial Restructuring en aangekondigd een overstand van € 275.000 vooralsnog te gedogen in afwachting van de verkoop van de onroerende zaken van [appellanten] (zie 2.3). Als gevolg van een overstand heeft ABN AMRO [appellanten] op 27 oktober 2008 gesommeerd een bedrag van € 21.367,81 voor 8 november 2008 terug te betalen. ABN AMRO heeft [appellanten] bij voorbaat in gebreke gesteld indien zij daaraan niet voldoen en aangekondigd dat ABN AMRO de kredietovereenkomst in dat geval zal beëindigen. (zie 2.6) Niettemin heeft ABN AMRO bij brief van 27 november 2008 de bereidheid betoond om een debetstand van € 275.000 tot 1 april 2009 te gedogen (zie 2.8). Vervolgens heeft ABN AMRO begin 2009 ingestemd met aanpassing van de hypotheekvoorwaarden – met lagere hypotheeklasten tot gevolg – en heeft zij het rekening-courantkrediet verhoogd tot € 295.000 (zie 2.9 en 2.10). Op of kort na 4 november 2009 is het rekening-courantkrediet op verzoek van [appellanten] met € 12.500 verhoogd onder de verplichting tot aflossing uiterlijk op 1 januari 2010.
3.5.
Uiteindelijk heeft ABN AMRO op 6 mei 2010 de kredietfaciliteit opgezegd onder verwijzing naar de precaire financiële situatie van [appellanten] , de overstand op de rekening en het feit dat de financiële verplichtingen niet werden nagekomen (zie 2.12). Blijkens de op 31 mei 2010 gegeven nadere toelichting bedroeg de debetstand van de rekening-courant op 6 mei 2010 € 303.672,50, zijnde ruim € 90.000 te veel. Tegen de achtergrond van de onder 3.4 geschetste gang van zaken was de opzegging niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De opzegging dateerde van meer dan twee jaar nadat de kredietrelatie met [appellanten] was overgebracht naar de afdeling Financial Restructuring. Sindsdien waren [appellanten] in verschillende opzichten hun financiële verplichtingen jegens ABN AMRO niet nagekomen, terwijl de uitgaven van HCL de inkomsten overtroffen. Onder die omstandigheden was een opzegging met onmiddellijke ingang niet onaanvaardbaar. Daar komt nog bij dat ABN AMRO bij de opzegging in zoverre rekening met de belangen van [appellanten] heeft gehouden, dat zij zich gedurende drie maanden bereid heeft betoond onder voorwaarden een afwachtende houding aan te nemen (zie 2.12). Dit alles wordt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat [appellanten] jarenlang producten van ABN AMRO hebben verkocht en de opzegging grote gevolgen had voor de onderneming van [appellanten] . Deze omstandigheden doen immers niet eraan af dat [appellanten] al gedurende enkele jaren niet erin slaagden hun financiële situatie voldoende te stabiliseren en te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de verschillende kredietovereenkomsten.
3.6.
Op het vorenstaande stuiten alle grieven af.
3.7.
Ten overvloede overweegt het hof naar aanleiding van de grieven nog het volgende. De gestelde omstandigheid dat de versnipperde organisatie van ABN AMRO het overleg heeft belemmerd – wat daarvan verder zij – heeft niet eraan in de weg gestaan dat partijen op verschillende momenten overleg hebben gevoerd en dat dit heeft geleid tot versoepeling van de hypotheekvoorwaarden, gedogen van een overstand en aanvullende kredieten. Dat de nieuwe kredieten gepaard gingen met hogere rentetarieven en navenant hogere rentelasten is gelet op het ermee voor ABN AMRO gemoeide risico niet meer dan vanzelfsprekend. Voor zover [appellanten] ABN AMRO verwijten dat zijzelf de geboden kredietruimte telkens (meer dan) ten volle hebben benut, miskennen zij daarmee hun eigen verantwoordelijkheid.
3.8.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.9.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 666 aan verschotten en € 894 voor salaris en op € 131 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M. Jurgens en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.