3.7De ontslagbrief van 13 oktober 2014 vermeldt, samengevat, als ontslaggronden:
a. a) [appellant] heeft per 1 januari 2014 de eenmanszaak Dutch Arabia Quality Pools (verder: DAQP) opgericht, daarmee concurrerende activiteiten ondernomen en aldus gehandeld in strijd met het verbod op nevenwerkzaamheden zoals verwoord in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst;
b) uit de website van DAQP blijkt dat DAQP soortgelijke producten als HAS aanbiedt, terwijl [appellant] voor die website foto’s van de website van HAS heeft gebruikt en daarop de contactgegevens van [appellant] staan;
c) [appellant] heeft voor zijn eenmanszaak actief werkzaamheden verricht en is daarvoor op 27 april 2014 naar Jeddah, Saoudi-Arabië, gegaan en op 10 mei 2014 teruggekomen;
d) een door [appellant] ingehuurde medewerker heeft een factuur aan DAQP gestuurd voor in april 2014 gedurende vier weken verrichte werkzaamheden;
e) [appellant] heeft gedurende de hiervoor onder c) genoemde periode dat hij voor DAQS in Jeddah aan het werk was uren ingeboekt in het urensysteem van HAS alsof hij voor HAS aan het werk was en heeft HAS aldus voorgelogen.
Ad a) [appellant] betwist niet dat hij per genoemde datum DAQP heeft opgericht. Hij betwist echter dat DAQP gelijke of vergelijkbare activiteiten als HAS heeft. HAS houdt zich volgens hem bezig met beroepsduiken alsmede het fabriceren, verkopen en plaatsen van onderwaterramen hetgeen iets anders is dan, kort gezegd, het ontwerpen en bouwen van zwembaden. Het hof overweegt dat de website van DAQP als één van de door haar te leveren producten onderwaterramen noemt. Ook uit de door [appellant] op 23 april 2014 ter vertaling aangeboden tekst voor de website (zie de ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg door HAS in het geding gebrachte productie 21) blijkt dat onderwaterramen, naast ander producten die zijn bedoeld voor zwembaden, behoren tot de door DAQP te leveren producten. DAQP richt zich dan ook wel degelijk op met HAS gelijke of vergelijkbare werkzaamheden.
[appellant] beroept zich voorts erop dat DAQP is opgericht met de enkele bedoeling om het project te Jeddah af te ronden en dat hij voor het afronden van dit project bij de bedrijfsoverdracht toestemming had verkregen. Het hof overweegt naar aanleiding daarvan dat het niet spoort met de inhoud van de website en de hiervoor bedoelde vertaalopdracht dat DAQP alleen voor het afronden van het project Jeddah is opgericht, alleen al omdat niet valt in te zien dat daartoe een wervende website dient te worden opgezet. [appellant] heeft evenmin uitgelegd waarom ondanks het beperkte doel gekozen is voor een ruime omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van DAQP. [appellant] legt bovendien niet uit waarom hij op 15 oktober 2013 zijn oude eenmanszaak Holland Aqua Sight uit het handelsregister heeft laten uitschrijven, hetgeen volgens afspraak zou gebeuren na afronding van het project te Jeddah, en enige maanden daarna opnieuw een eenmanszaak laat inschrijven enkel om het project te Jeddah af te ronden. [appellant] heeft zijn stelling dat DAQP enkel is opgericht om het project Jeddah af te ronden en dus onder bedoelde toestemming valt, waaruit zou volgen dat de ontslaggrond ondeugdelijk is, dan ook onvoldoende onderbouwd.
Ad b) [appellant] voert ten aanzien van de website van DAQP aan dat het slechts gaat om een probeersel, dat de website nimmer een leesbare tekst heeft bevat en nooit toegankelijk is geweest voor het publiek. Hij verwijst daartoe naar de door hem als productie H4 bij zijn memorie van grieven overgelegde verklaring van [X] , de maker van de website. Het hof overweegt dat laatstgenoemde verklaart dat hij voor [appellant] een voorbeeld heeft gemaakt voor een website, gebruik makend van foto’s van de eerder door hem voor HAS gemaakte website. Dat bevestigt dus de stelling van HAS omtrent het gebruik van foto’s van haar website. [appellant] betwist voorts niet dat zijn contactgegeven op de website zijn vermeld. [appellant] legt bovendien niet uit op welke wijze HAS in staat is geweest tot het maken van screenprints van de website. Het hof volgt hem dan ook niet in zijn stelling dat de website niet voor het publiek toegankelijk is geweest. Het hof overweegt voorts dat de website weliswaar nog niet was voorzien van een leesbare tekst maar dat het, gelet op de door [appellant] daartoe gegeven vertaalopdracht, kennelijk wel de bedoeling was de website daarvan te voorzien. De conclusie is dat [appellant] wat betreft deze ontslaggrond onvoldoende heeft onderbouwd dat deze geen grond vindt in de feiten.
Ad c) HAS heeft in eerste aanleg gesteld dat [appellant] vanaf 27 april tot en met 10 mei 2014 in Jeddah, Saudie-Arabië is geweest en aldaar werkzaamheden voor DAQP heeft verricht. Zij verwees daartoe naar productie 9 bij haar inleidende dagvaarding inzake een door haar tegen [appellant] gevoerd kort geding (waarvan de procestukken ook in dit geding zijn overgelegd), volgens haar vliegtickets die de reisbewegingen van [appellant] bevestigen. [appellant] heeft betwist dat het gaat om vliegtickets; volgens hem zijn het slechts opgevraagde vluchtmogelijkheden. [appellant] heeft voorts, onder overlegging van een aantal foto’s, aangevoerd dat hij begin mei 2014 met zijn collega [Y] voor HAS in Barcelona is geweest. HAS heeft dit laatste in hoger beroep bevestigd en heeft daarbij overgelegd vliegtickets waaruit blijkt dat [appellant] en [Y] inderdaad van 5 tot en met 9 mei 2014 in Barcelona zijn geweest. HAS heeft in hoger beroep nog wel vraagtekens gezet bij de periode vanaf 28 april tot en met 4 mei 2014. [appellant] zou blijkens rechtsoverweging 5.12 van het bestreden vonnis hebben erkend dat hij die week op vrije dagen in Jeddah is geweest, zo voert HAS aan. [appellant] heeft dan ook, aldus HAS, vrije dagen opgenomen terwijl hij op de urenstaat van HAS heeft ingevuld dat hij die week voor HAS aan het werk is geweest. Het hof gaat aan het laatste voorbij. HAS heeft niet met stukken onderbouwd dat [appellant] de betreffende urenstaat onjuist heeft ingevuld. De tekst van rechtsoverweging 5.12 van het bestreden vonnis geeft evenmin aanleiding voor een dergelijke conclusie. Daarin valt in elk geval niet te lezen dat [appellant] heeft erkend dat hij urenstaten valselijk heeft ingevuld. Al met al is voldoende gebleken dat de onder c) weergegeven ontslaggrond feitelijk onjuist is.
Ad d) [appellant] heeft niet betwist dat [Z] in april 2014 gedurende vier weken voor DAQP heeft gewerkt en dat die werkzaamheden, volgens de facturen ‘aan een zwembad’ aan DAQP zijn gefactureerd. Hij heeft wel aangevoerd dat de werkzaamheden zijn verricht in het kader van het afronden van het project te Jeddah, waarvoor hij toestemming had, en voorts dat het ging om betegeling, naar zijn inleidende dagvaarding: tegelwerk met duizenden mozaïeksteentjes, en dus niet om concurrerende werkzaamheden. Het hof overweegt dat de afspraak dat [appellant] , hoewel in strijd met het in de arbeidsovereenkomst opgenomen verbod op nevenactiviteiten, het project in Jeddah nog onder de vlag van zijn eenmanszaak mocht afronden, is gemaakt in de veronderstelling dat dit project in oktober 2013 en dus ten tijde van of kort na het in dienst treden van [appellant] per 14 oktober 2013 zou worden afgerond. Het project is vervolgens naar zeggen van [appellant] door de opdrachtgever uitgesteld, waarna [appellant] zijn eenmanszaak heeft laten uitschrijven uit het handelsregister. De opdrachtgever, aldus [appellant] , wilde in het voorjaar van 2014 de werkzaamheden hervatten. [appellant] heeft vervolgens DAQP opgericht en heeft onder die vlag de werkzaamheden in april 2014 met behulp van derden hervat. [appellant] heeft HAS in de loop der tijd niet op de hoogte gesteld van een en ander. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof met de door hem gestelde feiten onvoldoende onderbouwd dat hij slechts bezig is geweest met werkzaamheden waarvoor HAS hem toestemming had verleend. Daarvoor roepen die feiten te veel vragen op. HAS heeft dan ook alleszins aanleiding gehad te veronderstellen dat [appellant] zich heeft ingelaten met verboden nevenactiviteiten. [appellant] heeft die veronderstelling met de thans door hem gebrachte feiten onvoldoende weerlegd. [appellant] heeft evenmin overtuigend aangetoond dat het niet gaat om gelijksoortige of concurrerende werkzaamheden. Zowel de onderwaterramen als de mozaïekbetegeling worden immers, zoal mede uit de website van DAQP blijkt, geleverd en geïnstalleerd ten behoeve van de aanleg van zwembaden. [appellant] heeft al met al niet voldoende met feiten onderbouwd dat de onderhavige ontslaggrond ondeugdelijk is.
Ad e) Tussen partijen staat thans vast dat [appellant] niet in de periode van 27 april tot en met 10 mei 2014 in Jeddah is geweest. Daarmee staat ook vast dat de onderhavige ontslaggrond geen grond vindt in de feiten. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen reeds met betrekking tot onslaggrond c) is overwogen.