ECLI:NL:GHAMS:2017:4818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
23-002272-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 20 april 2013 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een geldboete had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 oktober 2017 heeft de verdachte aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich geconfronteerd voelde met een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de confrontatie zocht en niet in een situatie van noodweer verkeerde. De verklaringen van getuigen en het slachtoffer wezen erop dat de verdachte agressief op het slachtoffer afging, wat leidde tot de mishandeling. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is schuldig bevonden aan mishandeling en veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week en een geldboete van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis. Tevens is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat deze reeds was ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002272-17
datum uitspraak: 7 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13/097872-14 en 13/213997-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2013, te Amsterdam, opzettelijk heeft mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht):
- op/tegen/in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- ten val heeft gebracht, waardoor en/of ten gevolge waarvan deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De verdachte en diens raadsvrouw hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft gezegd dat hij uitstapte nadat [slachtoffer] een tik tegen zijn auto gaf, dat [slachtoffer] vervolgens op hem afliep, hem aanviel en een klap op de borst en een schop gaf, en dat hij zichzelf vervolgens tegen [slachtoffer] heeft verdedigd door een vuistslag te geven. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De houding van de verdachte was niet aanvallend, zoals door getuigen omschreven, maar verdedigend. Hij hield zijn armen voor zijn gezicht ter verdediging van de klap van [slachtoffer], aldus de raadsvrouw.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Aangever [slachtoffer] liep op het trottoir toen de verdachte met zijn auto langzaam de drempel van dat trottoir opreed en bleef doorrijden. Nadat de auto van de verdachte was gepasseerd, heeft [slachtoffer] tegen de achterkant van de auto een tik gegeven. De verdachte is daarop uitgestapt. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte vervolgens op hem is afgelopen en een gevechtshouding aannam met gebalde vuisten. [slachtoffer] heeft de verdachte weggeduwd en hem vervolgens, nadat de verdachte weer op hem was afgelopen, een afwerende trap gegeven, zo verklaart [slachtoffer]. Getuige [getuige] heeft eveneens verklaard dat de verdachte op [slachtoffer] afliep nadat hij was uitgestapt. Voorts heeft hij verklaard dat hij de verdachte heeft horen roepen “wat moet je nou klootzak, moet je een klap op je bek hebben” en dat [slachtoffer] de verdachte van zich afduwde. De dochter van [slachtoffer], Lea-Rosa [slachtoffer], heeft niet de aanleiding en het begin van de confrontatie gezien, maar verklaart wel dat zij zag dat haar vader de verdachte op afstand probeerde te houden en dat de verdachte een paar keer op haar vader kwam aflopen en hem meermalen sloeg.
Gelet hierop gaat het hof er van uit dat het de verdachte is geweest die op [slachtoffer] is afgelopen, dat hij agressief was en dat hij degene was die de confrontatie zocht. De verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat [slachtoffer] op hem afliep en de confrontatie zocht, acht het hof gelet op het voorgaande onaannemelijk. Verder gaat het hof er van uit dat [slachtoffer] de verdachte heeft getracht af te weren door hem weg te duwen en vervolgens, toen de verdachte opnieuw op hem afkwam, een afwerende trap heeft gegeven waarna de verdachte [slachtoffer] met zijn vuist heeft geslagen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend. De verdachte heeft immers van meet af aan de confrontatie met de aangever opgezocht door een agressieve houding aan te nemen en op deze manier, met gebalde vuisten, in de richting van de aangever te lopen. Nadat aangever hem wegduwde, is hij opnieuw naar de verdachte toegelopen en heeft hij de verdachte met zijn vuist geslagen. Gelet hierop wordt het beroep op noodweer verworpen. Daarbij merkt het hof ten overvloede nog het volgende op. [slachtoffer] heeft zich tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de verdachte (immers: de verdachte liep met gebalde vuisten op hem af en riep onderwijl “wat moet je nou klootzak, moet je een klap op je bek hebben”) verdedigd door de verdachte weg te duwen en vervolgens – nadat de verdachte opnieuw op hem afkwam – een afwerende trap te geven. Het hof is van oordeel dat [slachtoffer] aldus uit noodweer heeft gehandeld. Voor zover de verdachte of diens raadsvrouw heeft willen betogen dat de verdachte zich tegen deze duw en trap mocht verdedigen en hem zodoende een beroep op noodweer toekomt, dient dat betoog te worden verworpen nu het handelen van [slachtoffer] (het wegduwen en de verdedigende trap) geen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding opleverde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 april 2013 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht in het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en hem pijn en letsel toegebracht. Daarnaast rekent het hof de verdachte aan dat hij op zeer lichtvaardige wijze geweld heeft aangewend op de openbare weg, midden op de dag in het centrum van Amsterdam. Feiten als de onderhavige dragen bij aan een gevoel van maatschappelijke onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2017 is hij eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2013 met parketnummer 13/213997-12 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich – met de advocaat-generaal – op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu deze straf reeds is tenuitvoergelegd.
Op basis van het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2017 stelt het hof vast dat de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, opgelegd onder parketnummer 13/213997-12, reeds ten uitvoer is gelegd. Het openbaar ministerie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/213997-12.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. E. Mijnsberge en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2017.
Mrs. Mijnsberge en De Bont zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.