ECLI:NL:GHAMS:2017:481

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
23-002659-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen voor invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die werkzaam was voor KLM, werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte samen met anderen zou hebben verricht, waaronder het zoeken naar cocaïne in vliegtuigen en het onderhouden van contact met medeverdachten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne en dat hij misbruik maakte van zijn functie bij KLM om deze activiteiten te faciliteren. Het hof heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar zonder voorwaardelijk deel, omdat de verdachte geen inzicht leek te hebben in de ernst van zijn daden. De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002659-15
datum uitspraak: 14 februari 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-720004-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2016, 23, 24, 26, 30 en 31 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(zaakdossier B02)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 25 maart 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Hoofddorp en/of Haarlem en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
  • een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
  • (meermalen) gebruik gemaakt van een bedrijf, belast met het schoonmaken van vliegtuigen op Schiphol en/of
  • (meermalen) met elkaar en/of met (een of meer) anderen (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
  • (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en/of
  • (meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren en/of documenten en/of foto's en/of filmbestanden en/of usb-sticks verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
  • (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de vertrek- en/of aankomstdata en/of -tijden van vliegtuigen en/of de locatie van vliegtuigen op Schiphol en/of
  • (meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden (van luchthavenmedewerkers) gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of
  • (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer en/of de bergplaats van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
  • (meermalen) afspraken gemaakt omtrent het vervoer van en naar (een) vliegtuig(en) en/of
  • (meermalen) (buiten de reguliere werktijden) het beveiligde gebied van Airside op Schiphol betreden en/of
  • (meermalen) gebruik gemaakt van (een) vervoermiddel(en) van een (of meerdere) ander(e) bedrij(f)(ven) en/of
  • (meermalen) aan boord van een vliegtuig gegaan om verdovende middelen te traceren en/of
  • meermalen aan boord van een vliegtuig foto's en/of (een) filmbestand(en) gemaakt van verstop/bergplaatsen van verdovende middelen en/of
  • (meermalen) afspraken gemaakt omtrent het ontvangen en/of geven van een of meer geldbedragen en/of beloningen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om redenen van efficiency en omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Overwegingen omtrent het bewijs

-Inleiding
In december 2012 is tegen de verdachte [medeverdachte 1] een opsporingsonderzoek gestart onder de onderzoeksnaam ‘ [onderzoek] ’. Dit opsporingsonderzoek heeft geleid tot een proces-verbaal dat bestaat uit verschillende zaakdossiers. Deze zaakdossiers behelzen telkens feiten en omstandigheden waaruit het openbaar ministerie afleidt dat [medeverdachte 1] en anderen in 2013 cocaïne binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of voorbereidingshandelingen met betrekking tot verboden handelingen met cocaïne hebben verricht. Daarbij zou het [bedrijf] , dat op Schiphol onder meer schoonmaakwerkzaamheden in vliegtuigen uitvoerde, als dekmantel hebben gefungeerd.
Uit een van de voornoemde zaakdossiers komt naar voren dat door de Koninklijke Marechaussee (KMar) op 10 juni 2013 daadwerkelijk cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. In de zaken die worden beschreven in de overige zaakdossiers is geen cocaïne aangetroffen.
Het door het openbaar ministerie als bewijs gepresenteerde materiaal ten aanzien van laatstgenoemde zaakdossiers bestaat – kort samengevat en onder meer – uit de inhoud van afgeluisterde en opgenomen gesprekken, verslagen van observaties, gegevens van in- en uitgangen voor personeel op Schiphol en foto’s die werden aangetroffen in onder de verdachten inbeslaggenomen telefoons en gegevensdragers. Die foto’s tonen onder meer mogelijke verbergplaatsen in vliegtuigen en ‘screenshots’ van het CISS-systeem met aankomst- en vertrektijden van vliegtuigen. Daarnaast bevat het dossier een verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] , een oud werknemer van het [bedrijf] . Die verklaring houdt in dat [medeverdachte 2] in februari 2013 in opdracht van de verdachte [medeverdachte 1] in een vliegtuig heeft gezocht naar drugs.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij medepleger is van voorbereidingshandelingen zoals omschreven in zaakdossier B02. De overige zaakdossiers in de megazaak ‘ [onderzoek] ’ zijn niet aan hem ten laste gelegd, maar maken mede deel uit van zijn dossier. De verdachte heeft ontkend zich aan het hem ten laste gelegde feit te hebben schuldig gemaakt.
-
De interpretatie van de tap- en OVC-gesprekken
- algemene overwegingen met betrekking tot tap- en OVC-gesprekken
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit met name de zich in het dossier bevindende tap- en OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat de verdachte de hem ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. De verdediging heeft het tegendeel bepleit.
Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde feit is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken.
Over de uitleg van de OVC- en tapgesprekken merkt het hof in algemene zin het volgende op.
Het hof kan (meestal) niet zonder meer aannemen dat afgeluisterde gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als de verdachte dat ontkent en anderen daarover niet rechtstreeks belastend verklaren. Als gelet op daarin gebruikte woorden de betekenis van die gesprekken niet zonder meer duidelijk is, moet de rechter voorzichtig zijn bij het interpreteren daarvan. Die voorzichtigheid brengt mee dat moet worden onderzocht of die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Dat houdt in dat wordt gekeken naar de inhoud en chronologie van die gesprekken en naar de kring van deelnemers daaraan. Ook wordt bezien hoe het overige bewijsmateriaal in het dossier zich tot die gesprekken verhoudt. Beoordeeld moet worden of de conclusie kan worden getrokken dat schijnbaar onschuldige gesprekken in werkelijkheid gaan over strafbare feiten. Bij die beoordeling kan ook van belang zijn wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken worden genoemd, bekend is. Als bijvoorbeeld is gebleken dat zij op de één of andere manier bij het strafbare feit of soortgelijke strafbare feiten betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie. Ten slotte kan het hof onder omstandigheden ten nadele van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar dan wel ongeloofwaardig verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Tot de conclusie dat de gesprekken gaan over strafbare gedragingen en dat de verdachte daaraan een betekenisvolle bijdrage heeft geleverd, kan pas worden gekomen als op grond van het samenstel van alle relevante feiten en omstandigheden redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is.
-
de interpretatie van de tap- en OVC-gesprekken
Met betrekking tot de interpretatie van de afgeluisterde telefoongesprekken overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat tot geen andere conclusie kan worden gekomen dan dat in de gesprekken versluierde taal werd gebruikt. Ten eerste is regelmatig het woord ‘auto’ gebruikt waar ‘vliegtuig’ werd bedoeld. Dat blijkt onder meer uit het als bewijsmiddel 55 gehanteerde gesprek, waarin de medeverdachte [medeverdachte 3] zich verspreekt (‘vliegtuig .. uhh.. auto’). Een ander voorbeeld is het als bewijsmiddel 58 gehanteerde gesprek waarin in relatie tot het (door een derde) vergeefs zoeken van ‘de plek van de storing van de auto’ wordt gesproken over vier a vijf watertanks en over luchttanks. In dat gesprek zegt [medeverdachte 1] ter instructie aan voornoemde derde het volgende: ‘als hij vanuit de voorkant naar beneden komt …hij moet tot het einde lopen …. er is toch een muur’ en ‘als je de gordijn weghaalt daar achter staat ie dan’. Het is evident dat dit gesprek niet over de plaats van een storing in een auto (of busje) kan gaan. Daarentegen past deze instructie goed bij de situatie in een vrachtruim van een vliegtuig.
Ook heeft het hof geconstateerd dat met het woord ‘garage’ werd geduid op vliegtuighangar 11. Weer bij wijze van voorbeeld wijst het hof op het als bewijsmiddel 135 gehanteerde gesprek waarin de medeverdachte [medeverdachte 3] gebruikmaakte van het telefoontoestel van [medeverdachte 2] . Dit gesprek vond plaats kort nadat [medeverdachte 2] in het vliegtuig [registratienummer] was geweest. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek dat ‘het’ naar ‘de garage’ gaat. Enkele minuten later werd voornoemd toestel naar hangar 11 gesleept (bewijsmiddel 133).
Wanneer de gesprekken aldus ‘vertaald’ worden gelezen en daarbij wordt gelet op hun chronologie, onderlinge samenhang en de gegevens met betrekking tot de bewegingen van het toestel [registratienummer] , kan daaruit niet anders worden geconcludeerd dan dat in opdracht van [medeverdachte 1] een zoektocht werd ingesteld naar iets wat in voornoemd vliegtuig was verborgen en daar heimelijk uit moest worden verwijderd. Uit de gesprekken komt niet naar voren wat dat ‘iets’ was. Ook hierover werd in versluierde termen gesproken met woorden als ‘het’ en ‘dinges’. Wel wordt in een van de gesprekken gezegd dat bij het zoeken rustig aan gedaan wordt ‘om geen wantrouwen te wekken’ (bewijsmiddel 59).
Ook over personen werd in de gesprekken versluierd gesproken. [medeverdachte 2] werd aangeduid als ‘ [bijnaam] ’ en [persoon 1] als [bijnaam] ’. Ook de verdachte werd versluierd aangeduid als ‘de vriend in de garage’ en ‘de monteur’. Dat leidt het hof onder meer af uit het feit dat [verdachte] als monteur in hangar 11 (‘de garage’) werkzaam was en dat in meerdere tapgesprekken, kort nadat met het nummer van [verdachte] was gebeld, verslag werd gedaan van zoekacties in het vliegtuig. In een aantal gesprekken werd voorts zijn voornaam ‘ [verdachte] ’ genoemd en hij werd gezien bij een bespreking die eveneens over het zoeken ging, zoals uit de direct daaraan voorafgaande gesprekken kan worden afgeleid.
- het bewijs dat gezocht werd naar cocaïne
Hetgeen hiervoor over de afgeluisterde gesprekken is overwogen brengt met zich mee dat, ook wanneer deze gesprekken met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld, deze reeds op zichzelf beschouwd een belangrijke aanwijzing opleveren dat zij gaan over het zoeken naar in een vliegtuig in Nederland binnengesmokkelde cocaïne. Dat het ‘iets’ waarnaar werd gezocht heel wel cocaïne zou kunnen zijn, ligt voor de hand: de ervaring leert dat het veelvuldig voorkomt dat in vliegtuigen cocaïne wordt verborgen, zeker wanneer sprake is van vluchten vanuit Zuid-Amerikaanse landen, zoals in de onderhavige zaak. Een bevestiging daarvan vindt het hof ten eerste in de verklaring van [medeverdachte 2] , dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] moest zoeken naar drugs. Een verdere bevestiging vindt het hof in de vondst van cocaïne op 10 juni 2013, nadat het opsporingsteam naar aanleiding van gesprekken tussen onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] het ernstig vermoeden had gekregen dat (opnieuw) een zending cocaïne zou arriveren (zaakdossier B07). Deze vondst bevestigde definitief de verdenking op grond waarvan het onderzoek ‘ [onderzoek] ’ was begonnen en de vermoedens dat de in het kader van dat onderzoek afgeluisterde gesprekken, waaronder de hiervoor besproken gesprekken over zoekacties in het vliegtuig [registratienummer] , betrekking hadden op een partij cocaïne.
Het hof overweegt hieromtrent nader dat de gesprekken die leidden tot deze vondst hetzelfde karakter hadden als de gesprekken in het onderhavige zaakdossier B02. In beide zaakdossiers werd versluierd gesproken over iets wat was verborgen in een vliegtuig, trad [medeverdachte 1] op als opdrachtgever en [medeverdachte 4] als degene die de feitelijke uitvoering van het zoeken naar dat iets moest organiseren, was sprake van hetzelfde versluierde taalgebruik en werden (onder anderen) werknemers van K&K benaderd om in vliegtuigen naar dat iets te zoeken. Dat de verdachte in het geval van zaakdossier B07 niet een van de betrokkenen was, doet daar niet aan af. Het hof is van oordeel dat de vondst van cocaïne in zaakdossier B07 mede redengevend is voor het oordeel dat de gesprekken die zijn opgenomen in zaakdossier B02 betrekking hadden op het zoeken naar cocaïne.
-
conclusie
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat de afgeluisterde gesprekken betrekking hadden op het binnen Nederland brengen van cocaïne.
-
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2]
- het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring zoals die is afgelegd door de getuige [medeverdachte 2] bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) op 17 september 2013 niet bruikbaar is voor het bewijs, omdat deze verklaring onbetrouwbaar is. Die onbetrouwbaarheid zou gelegen zijn in het feit dat [medeverdachte 2] later bij andere verhoren heeft verklaard dat hij niet wist waarnaar hij zocht, terwijl hij bij de KMar heeft verklaard dat hij zocht naar drugs. Verder is betoogd dat [medeverdachte 2] in zijn verklaring bij de KMar slechts geconcludeerd heeft dat hij zocht naar drugs en dat [medeverdachte 2] daarbij gevoed is door informatie van de KMar. De verbalisanten hebben [medeverdachte 2] immers bij het begin van zijn verhoor medegedeeld dat hij verdacht werd van het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
- het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte 2] zoals afgelegd op 17 september 2013 betrouwbaar is, omdat [medeverdachte 2] bij latere verhoren niet is teruggekomen op zijn verklaring dat hij naar drugs heeft gezocht.
- het oordeel van het hof
[medeverdachte 2] is door de KMar op 17 september 2013 als verdachte gehoord. Op 15 mei 2014 is hij als getuige gehoord door de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland. Bij die gelegenheid heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Bij de behandeling van de zaak [onderzoek] door de rechtbank is hij ter terechtzitting gehoord als getuige in de zaken van de medeverdachten. In hoger beroep is [medeverdachte 2] – zijn zaak was toen onherroepelijk – opnieuw gehoord als getuige ter terechtzitting.
[medeverdachte 2] heeft in zijn verklaring van 17 september 2013 verklaard dat hij op 12 februari 2013 in een KLM-vliegtuig in opdracht van [medeverdachte 1] in de cabine is gaan kijken of daar drugs waren. Meer specifiek heeft hij verklaard dat hij moest kijken in de cabine bij een stoelrooster, beneden in het rooster bij de voeten tegen de zijkant. [medeverdachte 2] zou hiervoor € 500 krijgen. Het enige dat hij daarvoor moest doen was doorgeven als hij drugs zou zien zitten. [medeverdachte 2] heeft geen drugs aangetroffen en geen geld gekregen. [1]
In zijn als getuige afgelegde verklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is [medeverdachte 2] niet expliciet teruggekomen op zijn bij de KMar afgelegde verklaring als verdachte. In beide instanties heeft hij opnieuw verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] op 12 februari 2013 in een vliegtuig heeft gezocht. In eerste aanleg heeft hij weliswaar verklaard dat hij niet wist waarnaar hij moest zoeken, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij de vraag of hij op 17 september 2013 naar waarheid had verklaard dat hij naar drugs had gezocht als volgt beantwoord: “Als er in het verhoor staat ‘drugs’, dan zal ik dat waarschijnlijk gezegd hebben”. Op de vraag van de voorzitter of dat dan waar was antwoordde hij vervolgens: “Bij mijn denken wel”. Het hof begrijpt dit als een bevestiging van zijn politieverklaring. Hoewel [medeverdachte 2] , zoals de verdediging terecht heeft gesteld, tijdens diezelfde zitting ook heeft verklaard dat zijn verklaring gebaseerd zou kunnen zijn op een conclusie, hecht het hof daaraan geen geloof.
Het hof vindt daarbij in hetgeen de verdediging daaromtrent heeft aangevoerd aanleiding nog het volgende te overwegen.
Het enkele feit dat [medeverdachte 2] bij de KMar eerst heeft ontkend en later heeft bekend te hebben gezocht naar drugs, maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Van enige sturing door de verbalisanten is het hof niet gebleken. In de enkele mededeling aan het begin van het verhoor van 17 september 2013 dat hij verdacht werd van het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet kan zo’n sturing niet worden gevonden. Het hof wijst er overigens op dat in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor is voorgeschreven dat aan de niet-aangehouden verdachte voor het verhoor wordt meegedeeld waarvan hij wordt verdacht.
Ook het verhoor zelf geeft geen aanwijzing voor sturing door de verbalisanten. Direct voordat het woord ‘drugs’ voor het eerst viel, werd aan [medeverdachte 2] de open vraag gesteld: “Wat moest jij op een KLM kist?” [medeverdachte 2] antwoordde daarop: ‘Ik ben bang om het te vertellen. Ik moest iets zoeken in die kist”, waarop gevraagd werd: “Wat moest je zoeken?", waarna [medeverdachte 2] zei: “Voor hetgeen ik hier nu zit’. [2] Dat antwoord kan niet anders worden begrepen dan dat [medeverdachte 2] doelde op verdovende middelen. Pas daarna werd de gesloten vraag “Moest u kijken naar verdovende middelen?” gesteld, hetgeen [medeverdachte 2] bevestigde.
Dat [medeverdachte 2] in zijn twee verklaringen als getuige op de terechtzitting wisselend over zijn wetenschap met betrekking tot het doel van zijn zoektocht heeft verklaard doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Het hof wijt de inconsistenties op dit punt aan het feit dat [medeverdachte 2] hetzij zichzelf niet opnieuw wilde belasten, hetzij het moeilijk vond zijn beschuldigende verklaring in aanwezigheid van de verdachten te herhalen. Ook is natuurlijk mogelijk dat zijn geheugen hem parten heeft gespeeld.
De verklaring van [medeverdachte 2] zoals afgelegd bij zijn verhoor door de KMar op 17 september 2013 acht het hof gezien het al het hiervoor overwogene betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmiddel. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Het hof overweegt ten overvloede dat het enkele feit dat [medeverdachte 2] in opdracht van [medeverdachte 1] buiten zijn werk om naar ‘iets’ moest zoeken in een KLM-toestel al mede redengevend is voor de conclusie dat dit ‘iets’ drugs betrof. [medeverdachte 1] , noch een van de andere verdachten, heeft immers een aannemelijke verklaring afgelegd die inhoudt dat en waarom aan [medeverdachte 2] een zoekopdracht werd gegeven en dat [medeverdachte 2] naar iets anders dan drugs zou hebben gezocht.
- Het opzet van de verdachte
De raadsman heeft naar voren gebracht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte enig relevant aandeel heeft gehad in het hem ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat – als al kan worden vastgesteld dat de verdachte in een vliegtuig naar iets heeft gezocht – geen bewijs bestaat dat hij wist dat het daarbij om cocaïne ging.
Het hof is van oordeel dat dat wel het geval is. Het overweegt daaromtrent als volgt.
Hiervoor is al overwogen dat en waarom het hof tot de conclusie is gekomen dat de verdachte in de gesprekken meestal werd aangeduid als ‘de vriend in de garage’ en ‘de monteur’. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte in het vliegtuig [registratienummer] heeft gezocht naar wat daarin verborgen was. Weliswaar zijn gesprekken die met hem zijn gevoerd niet afgeluisterd, maar de inhoud daarvan kan worden afgeleid uit de combinatie van historische verkeersgegevens van zijn telefoon en de inhoud van de tapgesprekken van 7 en 8 februari 2013 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Daaruit volgt ook dat [medeverdachte 3] op 8 februari 2013 meerdere malen met de verdachte heeft gebeld en dat de verdachte hem vertelde over zijn (vergeefse) zoektocht naar wat in het vliegtuig verborgen was. [medeverdachte 3] gaf dit door aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Voorts leidt het hof uit het gesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] direct voorafgaand aan de ontmoeting tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] op 12 februari 2013 af dat het niet anders kan, dan dat die bespreking ging over de plaats waar de verdachte in het vliegtuig moest zoeken. Ook het feit dat in zijn telefoon foto’s zijn aangetroffen van watertanks en opengemaakte stoelen, terwijl één van die foto’s exact overeenkomt met een afbeelding die werd aangetroffen op een geheugenkaart van [medeverdachte 4] , acht het hof van belang voor het bewijs van zijn betrokkenheid bij het hem ten laste gelegde feit. Dat de verdachte mogelijk ten behoeve van zijn werk eveneens foto’s maakte in vliegtuigen, doet aan de bewijskracht van bovengenoemde foto’s niet af.
Daarnaast acht het hof van belang dat [medeverdachte 3] heeft verklaard in opdracht van [medeverdachte 1] aan de verdachte ‘dingen’ te hebben doorgegeven en dat er inderdaad door de verdachte naar iets in het vliegtuig was gezocht.
Het hof is op grond van dit alles van oordeel dat ervan uit kan worden gegaan dat de verdachte in het vliegtuig [registratienummer] heeft gezocht en dat hij wist waarnaar hij moest zoeken. Het hof is voorts van oordeel dat dit tot een bewezenverklaring van zijn opzet kan leiden. Dit zou alleen anders zijn als de verdachte een aannemelijke verklaring had afgelegd op grond waarvan een andere conclusie zou moeten worden getrokken. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet afgelegd. Het hof acht het opzet van de verdachte bewezen.
Voorwaardelijke verzoeken
* verzoek tot horen van [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5]
- De verdediging heeft verzocht de genoemde personen als getuige te horen indien het hof zou twijfelen aan de stelling dat de op de telefoon van de verdachte aangetroffen foto’s aan het werk gerelateerd zijn.
Het hof acht zich door het horen ter terechtzitting van de getuige Dur op dit punt voldoende ingelicht. Daarbij overweegt het hof dat de stelling dat de verdachte bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in voorkomend geval foto’s nam – zoals de getuigen naar zijn zeggen zouden kunnen bevestigen – niet onaannemelijk voorkomt. Een verhoor van de bedoelde getuigen is daarmee niet meer noodzakelijk. Het hof wijst dit verzoek af. Daarbij wordt overwogen dat ten aanzien van de voor het bewijs gebruikte foto’s die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen naar het oordeel van het hof, zoals hiervoor is overwogen, in combinatie met de overige bewijsmiddelen heeft te gelden dat deze niet zijn gemaakt in de normale uitoefening van zijn werkzaamheden.
- De verdediging heeft het horen van de bedoelde getuigen eveneens verzocht in verband met de stelling dat de verdachte op 12 februari 2013 het terrein van Schiphol heeft betreden in verband met het printen van een ticket.
Het hof acht het horen van de getuigen over de handelingen van de verdachte op 12 februari 2013 niet noodzakelijk, omdat het hof uit de bewijsmiddelen niet afleidt dat op 12 februari 2013 de verdachte in een vliegtuig handelingen heeft verricht die zien op voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
  • vervoermiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben en/of zijn hij, verdachte, en/of zijn mededaders, telkens
  • gebruik gemaakt van een bedrijf, belast met het schoonmaken van vliegtuigen op Schiphol en
  • met elkaar en met anderen (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en
  • afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en ontmoetingen gehad en gearrangeerd en
  • papieren of documenten en foto's en filmbestanden en usb-sticks verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en
  • (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de vertrek- en/of aankomstdata en/of -tijden van vliegtuigen en/of de locatie van vliegtuigen op Schiphol en
  • (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden van luchthavenmedewerkers gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en
  • (telefonisch) informatie verstrekt en instructie(s) gegeven en/of informatie en instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer en de bergplaats van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en
  • (buiten de reguliere werktijden) het beveiligde gebied van Airside op Schiphol betreden en
  • gebruik gemaakt van (een) vervoermiddel(en) van een (of meerdere) ander(e) bedrij(f)(ven) en
  • aan boord van een vliegtuig gegaan om verdovende middelen te traceren en
  • aan boord van een vliegtuig foto's gemaakt van verstop/bergplaatsen van verdovende middelen en
  • afspraken gemaakt omtrent beloningen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- zich en een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
- vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met anderen de invoer van cocaïne voorbereid. Hij was werkzaam voor de KLM, maar hield zich daarnaast bezig met voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne. Uit hoofde van zijn functie had de verdachte toegang tot vliegtuigen van de KLM. In opdracht en op aanwijzen van medeverdachten heeft de verdachte in een vliegtuig gezocht naar daarin verstopte cocaïne. Hij bracht verslag uit over de resultaten van zijn zoekacties aan medeverdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] , die op hun beurt medeverdachte [medeverdachte 1] informeerden. Ook heeft de verdachte [medeverdachte 1] naar aanleiding van de zoektocht naar cocaïne in persoon ontmoet en gesproken. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij als medewerker van KLM had.
Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit past naar het oordeel van het hof als sanctie slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof ziet geen aanleiding in strafmatigende zin rekening te houden met financiële en psychische gevolgen die het feit voor de verdachte heeft gehad, nu dergelijke gevolgen in soortgelijke zaken eerder regel dan uitzondering zijn en de verdachte daardoor dus niet harder is getroffen dan andere verdachten in vergelijkbare zaken.
Het hof weegt de ernst van het bewezen verklaarde feit in beginsel even zwaar als de rechtbank heeft gedaan, maar ziet geen aanleiding te bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd. Een voorwaardelijke straf zou op zijn plaats zijn geweest als de verdachte er blijk van had gegeven in te zien dat zijn handelen verkeerd was. In een dergelijke situatie kan een voorwaardelijke gevangenisstraf een verdachte steunen in diens streven geen strafbare feiten meer te plegen. Nu dat inzicht bij de verdachte lijkt te ontbreken en zich ook overigens geen argumenten voor een deels voorwaardelijke straf voordoen, past alleen een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd ziet het hof in de omstandigheid dat de verdachte voor KLM werkte geen aanleiding een hogere straf op te leggen dan aan de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zal worden opgelegd. Ook zij hadden immers uit hoofde van hun functie toegang tot de luchthaven en tot vliegtuigen. Dat de verdachte door het zoeken naar cocaïne zijn werk zou hebben verzaakt waardoor de vliegveiligheid in het geding is gekomen, acht het hof niet aannemelijk geworden. Daarbij laat het hof nog daar of dit een door de overtreden norm beschermd belang zou zijn dat dient mee te wegen bij de straftoemeting.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2017.

Voetnoten

1.Map 30, persoonsdossier [medeverdachte 2] , dossier C16, p. 041-042
2.Map 30, persoonsdossier [medeverdachte 2] , dossier C16, p. 041