In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 april 2017 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 11 oktober 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een aansteker uit een winkel, waarbij geweld werd gebruikt tegen een winkelmedewerker, aangeduid als [slachtoffer]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 november 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het tenlastegelegde geweld, omdat dit volgens hem door een medeverdachte, Minopoli, zou zijn gepleegd. Het hof heeft dit verweer verworpen en vastgesteld dat de verdachte wel degelijk geweld heeft gebruikt door de [slachtoffer] te duwen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal met geweld, maar heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan.
Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken en een geldboete van € 500,00, met de bepaling dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.