ECLI:NL:GHAMS:2017:4767

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
23-002154-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en vrijspraakverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 april 2017 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 11 oktober 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een aansteker uit een winkel, waarbij geweld werd gebruikt tegen een winkelmedewerker, aangeduid als [slachtoffer]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 november 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het tenlastegelegde geweld, omdat dit volgens hem door een medeverdachte, Minopoli, zou zijn gepleegd. Het hof heeft dit verweer verworpen en vastgesteld dat de verdachte wel degelijk geweld heeft gebruikt door de [slachtoffer] te duwen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal met geweld, maar heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken en een geldboete van € 500,00, met de bepaling dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002154-17
datum uitspraak: 21 november 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-208917-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 11 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aansteker, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] een of meermalen heeft/hebben geduwd en/of tegen/op het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of heeft/hebben geknepen en/of aan voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde geweld jegens aangever [slachtoffer], aangezien uit het dossier blijkt dat niet de verdachte maar medeverdachte Minopoli dit geweld heeft aangewend.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent dat uit de bewijsmiddelen – met name de aangifte van [slachtoffer] – volgt dat, nadat de verdachte was betrapt op diefstal van een aansteker, het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft geduwd en vervolgens is weggerend.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 11 oktober 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aansteker, toebehorende aan winkelbedrijf [naam], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft erop gewezen dat de strafzaak van medeverdachte Minopoli is geseponeerd, hetgeen tot rechtsongelijkheid leidt indien de verdachte een straf wordt opgelegd. De verdachte is niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld, ook niet in Italië. Als het tot een strafoplegging komt is een (voorwaardelijke) geldboete passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij een souvenirwinkel en daarbij geweld gebruikt tegen een winkelmedewerker. Diefstallen zijn op zich al ergerlijke feiten die naast materiële schade ook overlast veroorzaken voor de winkelier en het winkelend publiek. Bijzonder kwalijk is het wanneer zo’n diefstal vergezeld gaat van geweld, ook als dat geweld bestaat uit een enkele duw. Hoewel de materiële en fysieke schade relatief beperkt is gebleven, moet het ingrijpend zijn geweest voor het slachtoffer. Bovendien versterken dergelijke delicten de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor
first offenders, zoals de verdachte, een door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenistraf van twee maanden genoemd.
Het hof acht die straf echter te fors. Het hof heeft daarbij de relatief geringe ernst van het geweld in ogenschouw genomen alsmede het gegeven dat blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.
In de omstandigheid dat de zaak van de medeverdachte is geseponeerd en in hetgeen overigens door de raadsman is aangevoerd ziet het hof geen reden anders te beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. G. Oldekamp en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2017.
[...]