ECLI:NL:GHAMS:2017:4763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
23-003191-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was op 27 januari 2016 betrokken bij een aanrijding in Haarlem en heeft daarna, terwijl hij onder invloed van alcohol was en zonder geldig rijbewijs, een motorrijtuig bestuurd. De verdachte verklaarde dat hij voor de aanrijding slechts twee biertjes had gedronken, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte had een alcoholgehalte in zijn bloed dat hoger was dan de toegestane 0,2 milligram per milliliter bloed, zoals vastgesteld door een bloedtest. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij desondanks het motorrijtuig bestuurde. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk, en een taakstraf van vijftig uren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003191-16
datum uitspraak: 21 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-133022-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
op of omstreeks 27 januari 2016 te Haarlem als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,9 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
op of omstreeks 27 januari 2016 te Haarlem terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Spoorwegstraat, als bestuurder een motorrijtuig, een personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Het hof overweegt dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende kan worden vastgesteld. De verdachte was op 27 januari 2016 betrokken geraakt bij een aanrijding met [getuige]. De verdachte heeft, naar eigen zeggen omdat hij met een ongeldig verklaard rijbewijs reed, geen schadeaangifteformulier willen invullen. Hij heeft zijn naam en telefoonnummer bij [getuige] achtergelaten en is vervolgens naar huis gereden. [getuige] heeft verklaard dat de verdachte zich vreemd gedroeg en dat zijn adem sterk naar alcohol rook. Ook de verbalisanten die de verdachte kort daarop bij hem thuis hebben aangehouden is het opgevallen dat de adem van de verdachte naar alcohol rook. De verbalisanten hebben ook gezien dat de verdachte onvast ter been was en met een dubbele tong sprak. Op het politiebureau heeft een arts een bloedtest bij de verdachte afgenomen waarbij een hoger alcoholgehalte werd vastgesteld dan 0,2 milligram per milliliter bloed. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft bestuurd nadat hij twee glazen bier heeft gedronken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn auto heeft bestuurd na inname van meer dan de (op dat moment voor hem) toegestane hoeveelheid alcohol. Het vastgestelde promillage geeft een vertekend beeld aangezien de verdachte nadat hij thuis was aangekomen, dus na de aanrijding met [getuige], uit paniek en stress binnen korte tijd een aanzienlijke hoeveelheid sterkedrank heeft genuttigd. Daarnaast kan volgens de raadsvrouw geen waarde worden gehecht aan de verklaring van de getuige [getuige], omdat deze verklaring lang na het incident is afgenomen en niet door de getuige is ondertekend.
Het hof stelt voorop dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet de beschikking had over een (geldig) rijbewijs. Gelet op artikel 8, derde en vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994 is in dat geval het toegestane alcoholgehalte 0,2 milligram per milliliter bloed. Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier in voldoende mate blijkt dat de verdachte zijn auto heeft bestuurd na zodanige inname van alcohol dat het alcoholgehalte van zijn bloed de 0,2 milligram per milliliter bloed overschreed. Het hof betrekt in de bewijsvoering de verklaring van de getuige [getuige]. Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door [getuige] afgelegde, telefonisch afgenomen, verklaring, niettegenstaande het feit dat hij zijn verklaring niet heeft ondertekend. Hij heeft zijn verklaring niet uitzonderlijk lang na het feit, namelijk in februari 2016 afgelegd. Zijn verklaring is in een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt en vindt steun in de andere bewijsmiddelen, met name in de bevindingen van de verbalisanten die de verdachte ongeveer 11 minuten na (de melding van) de aanrijding hebben gesproken. De verklaring van de verdachte dat hij vóór de aanrijding slechts twee biertjes had gedronken en na thuiskomst nog een aanzienlijke hoeveelheid sterkedrank heeft genuttigd acht het hof – mede gelet op de korte tijdspanne tussen de aanrijding en het eerste contact met de verbalisanten- niet geloofwaardig, nog daargelaten de vraag of het nuttigen van twee biertjes al niet zelfstandig zou leiden tot een alcoholgehalte van meer dan 0,2 milligram per milliliter bloed. De door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam] acht het hof van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te komen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1.
op 27 januari 2016 te Haarlem als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
op 27 januari 2016 te Haarlem terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Spoorwegstraat, als bestuurder een motorrijtuig, een personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf subsidiair een geldboete, eventueel gecombineerd met een rijontzegging, op te leggen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft onder invloed van alcohol een personenauto bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en – niet voor het eerst – de rijbewijsplicht naast zich neergelegd.
Bij de strafoplegging is door het hof tevens rekening gehouden met het feit dat de verdachte, blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017, eerder -laatstelijk in 2007- voor het rijden onder invloed onherroepelijk is veroordeeld. Voorts kan uit dit uittreksel worden afgeleid dat de verdachte na de onderhavige feiten geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof ziet hierin aanleiding om –naast een taakstraf- de gevorderde gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof acht het niet passend om tevens een geldboete en/of een rijontzegging op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, voor de bewezenverklaarde misdrijven een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. G. Oldekamp en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2017.
[...]
.