In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 maart 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in Syrië in 1994, was beschuldigd van mishandeling van een bewaarder in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam op 29 december 2014. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk slaan van de bewaarder, wat resulteerde in letsel en pijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte had eerder al meerdere keren geweldsdelicten gepleegd, wat de ernst van de zaak vergrootte.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit besluit werd genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente stop met alcoholgebruik en begeleiding door GGZ Reclassering Palier. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de bewaarder, toegewezen, die een schadevergoeding van € 285,00 had geëist voor immaterieel nadeel. De verdachte werd verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.
Het hof heeft benadrukt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg was overschreden, maar dat de voortvarende behandeling in hoger beroep dit compenseerde. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsgang en de bescherming van de slachtoffers van geweldsdelicten.