ECLI:NL:GHAMS:2017:4739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
23-001697-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal van een telefoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 11 mei 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van diefstal van een iPhone op 11 juni 2015 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte heeft de telefoon, die toebehoorde aan het slachtoffer, op brutale wijze weggenomen. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de eerder opgelegde taakstraf van de politierechter niet kunnen handhaven, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. In plaats daarvan heeft het hof een gevangenisstraf van één week, geheel voorwaardelijk, en een geldboete van € 500,- opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die € 400,- bedraagt, toegewezen. De verdachte krijgt de mogelijkheid om de schadevergoeding in termijnen te betalen. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001697-17
datum uitspraak: 30 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-024553-16 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Iphone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, iPhone, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zesendertig uren, subsidiair achttien dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweeëndertig uren, subsidiair zestien dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft in een winkel een door aangeefster even ter zijde gelegde telefoon opgepakt en zich deze op brutale wijze toegeëigend. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze diefstal niet alleen financieel nadeel geleden, maar zij is – gelet op de vele praktische functies van de telefoon – ook enorm gehinderd in de organisatie van haar persoonlijke en zakelijke bezigheden, zoals blijkt uit de door haar op haar vordering als benadeelde partij gegeven toelichting.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 september 2017 is hij twee keer eerder voor een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld. Gelet op de toepasselijkheid van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is het niet mogelijk om de verdachte een taakstraf – zoals door de advocaat-generaal gevorderd – op te leggen. Gelet op het voorgaande is oplegging van een vrijheidsbenemende straf in beginsel gerechtvaardigd en geboden. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte echter een toelichting gegeven op zijn persoonlijke situatie. Volgens de verdachte en zijn raadsman is er sprake van een keer ten goede in het leven van de verdachte, doordat hij nu een opleiding volgt, stage loopt en zich na zijn verhuizing in een andere omgeving bevindt. Deze stelling vindt steun in het feit dat niet is gebleken dat de verdachte sinds dit feit nog in aanraking is gekomen met justitie wegens een vermogensdelict.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één week, geheel voorwaardelijk, en van een geldboete van € 500,- passend en geboden. Het hof ziet, anders dan door de raadsman bepleit, onvoldoende reden te bepalen dat ook de geldboete voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd, gelet op de ernst van het feit. De verdachte krijgt wel de mogelijkheid deze in termijnen te betalen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 400,- zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, krijgt hij de mogelijkheid de schadevergoeding in termijnen te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
4 (vier) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 100,00 (honderd euro).
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. W. F. Groos en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2017.