In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie van een minderjarige, geboren uit de inmiddels verbroken relatie van de verzoekers. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2017 aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man was vastgesteld. De man had op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de zorgregeling en de kinderalimentatie. Het hof oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige reeds eerder was vastgesteld en dat deze beslissing onherroepelijk was geworden, waardoor het hof deze kwestie niet opnieuw kon beoordelen. De zorgregeling werd in stand gehouden, waarbij de minderjarige zes nachten per veertien dagen bij de man verblijft en acht nachten bij de vrouw. De man had verzocht om een wijziging in de zorgregeling, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling in het belang van het kind was. Wat betreft de kinderalimentatie, stelde het hof de bijdrage van de man aan de vrouw vast op € 313,- per maand, in plaats van nihil zoals eerder was bepaald. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de hoofdverblijfplaats, die bij de vrouw bleef.