ECLI:NL:GHAMS:2017:4690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
200.196.820/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over opschorting huurbetalingen door gedetineerde huurder

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, [appellant], en een verhuurder, [geïntimeerde]. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de huurovereenkomst tussen partijen werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot betaling van huurachterstand. De huurder had zijn huurbetalingen opgeschort omdat hij was gedetineerd en stelde dat de verhuurder hem de toegang tot het gehuurde had ontzegd door het slot te vervangen. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder recht had op betaling van de huur, omdat de huurder onvoldoende had onderbouwd dat hij daadwerkelijk geen toegang had tot het gehuurde. In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de huurder niet aannemelijk had gemaakt dat de verhuurder in gebreke was gebleven. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders en verhuurders in het geval van huurachterstand en de voorwaarden waaronder huurbetalingen kunnen worden opgeschort.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.196.820/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 4530664 CV EXPL 15-27840
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 november 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. D.M. Penn, te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.W. Jaburg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 25 maart 2016, voor zover onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Vervolgens heeft [appellant] een akte overlegging productie, met productie, genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] aan hem heeft voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis, met rente, met beslissing over de proceskosten, met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.
( i) [geïntimeerde] verhuurt aan [appellant] de bedrijfsruimte gelegen aan het adres [adres] tegen een huurprijs van laatstelijk
€ 874,83 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
(ii) [appellant] is op 16 juni 2015 aangehouden door de politie op verdenking van een misdrijf.
(iii) [geïntimeerde] heeft bij brieven van 7 juli 2015 en 7 september 2015 aan [appellant] , geadresseerd aan het adres van het gehuurde, medegedeeld dat sprake is van een huurachterstand van respectievelijk € 2.767,76 en € 4.789,67, dat deze bedragen binnen veertien dagen moeten zijn betaald, waarna respectievelijk € 486,15 en € 603,97 (telkens exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening zou worden gebracht.
(iv) De beheerder, [X] , heeft op 9 september 2015 aan [appellant] , diens vriendin en diens gemachtigde een (aangepaste versie van een) beëindigingsovereenkomst gezonden met het verzoek deze te tekenen. Medegedeeld is dat dat de laatste kans was om het probleem zonder gerechtelijke kosten op te lossen.
( v) De gemachtigde van [appellant] heeft op 16 september 2015 aan [X] bericht niet akkoord te gaan met de tekst en dat hij zich met name verzet tegen de gevorderde kosten van de voordeur en van de verhuizing en opslag van goederen. Tevens heeft de gemachtigde van [appellant] aan [X] bericht dat in het contract nog moet worden opgenomen dat [appellant] onvoorwaardelijk tot het gehuurde moet worden toegelaten om de laminaatvloer te verwijderen, bij gebreke waarvan de waarde van het laminaat in mindering op de huurschuld zal worden gebracht.
(vi) [X] heeft in reactie hierop aan de gemachtigde van [appellant] medegedeeld dat hij de vordering uit handen geeft aan een incassogemachtigde en dat [appellant] de sleutels kan afhalen bij de huismeester.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg - kort gezegd - de ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en de ontruiming van het gehuurde gevorderd, alsmede betaling van de huurachterstand van € 5.664,50, berekend tot en met 31 oktober 2015, alsook de huur, dan wel een bedrag gelijk aan de huur, vanaf 1 november 2015 tot aan de ontruiming, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[appellant] heeft de vordering van [geïntimeerde] bestreden. Hij heeft de hoogte van de gevorderde huurachterstand betwist en stelde hiertoe het volgende. Ongeveer een maand na de arrestatie van [appellant] is door of namens [geïntimeerde] het slot van de deur van het gehuurde vervangen. Hierdoor kon zijn vriendin geen spullen uit de woning halen. [X] weigerde de sleutels af te geven zolang de huurachterstand niet was ingelost. [appellant] heeft hierin aanleiding gezien de huurbetalingen te stoppen. Eind augustus/begin september 2015 heeft [geïntimeerde] het gehuurde ontruimd. De spullen zouden pas worden teruggeven als de huurachterstand zou zijn ingelopen. [appellant] heeft aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt in te stemmen met een beëindiging van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] heeft een concept beëindigingsovereenkomst opgesteld, maar [appellant] weigerde de kosten voor het vervangen van de deur en de verrekening op zich te nemen. In reactie daarop heeft [geïntimeerde] voor het eerst medegedeeld dat de sleutels opgehaald konden worden. In de praktijk is hier niets van terechtgekomen. Voor [appellant] was er dan ook geen enkele reden om tot betaling van de huur over te gaan. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] in afwachting van de betaling van de huur de sloten niet had mogen vervangen en zijn inboedel niet naar een opslagplaats had mogen verhuizen. [geïntimeerde] had daarvoor geen toestemming.
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met beslissing over de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met één grief op.
3.4
[appellant] verwoordt in de grief als bezwaren tegen het vonnis dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het niet onaannemelijk is dat [geïntimeerde] eerst de spullen elders heeft opgeslagen en vervolgens het slot heeft vervangen. Volgens hem is het slot eerst vervangen in juli 2015 en is pas nadien (in augustus/september) het gehuurde leeggeruimd. [geïntimeerde] heeft ten onrechte een retentierecht ingeroepen jegens personen die het gehuurde in wilden, aldus [appellant] . Het verplaatsen van de inboedel was volgens hem ook niet noodzakelijk en er had kunnen worden volstaan met het vervangen van het slot. [appellant] had volgens hem in de gelegenheid gesteld moeten worden bewijs bij te brengen van in het bijzonder het feit dat het slot was vervangen voordat de inboedel was ontruimd en dat [geïntimeerde] weigerde de sleutel en de inboedel af te geven zolang de huurachterstand niet was ingelopen.
3.5
[appellant] heeft vervolgens bij akte een verklaring van zijn ex-vriendin ingebracht. Deze verklaring houdt het volgende in:
“Goedenavond Mr Pen, In de periode dat het huis van Dhr [appellant] was leeggehaald zonder dat wij dat wisten, zijn wij gaan bellen om ge achterhalen waar zijn spullen heen waren gebracht. We hebben te horen gekregen dat als Dhr [appellant] zijn bezittingen terug wilde hebben, er eerst betaald moest worden. Ik heb toen de huisbaas gesproken en die heeft mij toen nogmaals verteld dat er eerst betaald moest worden. Ik heb toen Dhr Pen op de hoogte gesteld en die heeft toen een mail gestuurd dat de spullen per direct vrij gegeven moesten worden omdat zij het recht niet hadden om de spullen vast te houden. Toen heb ik de huisbaas weer gebeld waarop hij toen tegen mij zij dat ik een heel domme beslissing heb genomen en hing boos op. De dag erna belde ik weer en kreeg ik iemand anders aan de lijn en die zei toen dat ik de spullen mocht komen ophalen. Pas nadat u een mail had gestuurd over en weer mochten we de spullen komen halen daarvoor zeiden ze steeds dat we moesten betalen voordat de spullen vrijgegeven zouden worden.”
3.6
Voor zover [appellant] als verweer voert dat hij terecht de huurbetalingen heeft opgeschort omdat [geïntimeerde] niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan het genot van het gehuurde te verschaffen, heeft hij dat verweer onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Ook in hoger beroep heeft [appellant] niet concreet gesteld dat hij, nadat hij had bemerkt dat [geïntimeerde] de sloten op het gehuurde had vervangen, [geïntimeerde] tevergeefs om afgifte van de nieuwe sleutels heeft gevraagd of – in ruimere zin - dat [geïntimeerde] hem ondanks zijn verzoek daartoe geen toegang tot het gehuurde heeft willen geven. Voor zover [appellant] betoogt dat [geïntimeerde] ten onrechte een retentierecht heeft ingeroepen met betrekking tot de zaken die zich in het gehuurde of elders bevonden, volgt uit de hiervoor weergegeven verklaring van de vriendin van [appellant] , in samenhang met de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] het gehuurde in augustus/september 2015 heeft ontruimd (nadat [geïntimeerde] in juli 2015 het slot op het gehuurde had vervangen) en de door [appellant] niet betwiste stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] de zaken begin september 2015 (volgens de considerans in de concept beëindigingsovereenkomst: 4 september 2015) heeft teruggekregen, dat met de communicatie over het ophalen van goederen hooguit enkele dagen gemoeid zijn geweest, na welke periode [appellant] (dan wel de zijnen) wel degelijk in de gelegenheid is geweest de door hem gewenste goederen op te halen. Een en ander rechtvaardigt geen opschorting van de huurbetalingen. Op welk moment het slot is vervangen is daarbij niet van belang. De grief faalt daarom.
3.7
Voor bewijslevering is geen plaats nu geen bewijs is aangeboden van concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, L.A.J. Dun en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017.