ECLI:NL:GHAMS:2017:462

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
200.196.783/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en ontbinding huurovereenkomst na aantreffen verdovende middelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen Woningstichting Rochdale. De zaak betreft de ontbinding van de huurovereenkomst door Rochdale op basis van artikel 7:231 lid 2 BW, nadat in de woning van [appellant] een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen. De burgemeester van Amsterdam heeft de woning gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Rochdale toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting van 12 januari 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter zijn vastgesteld, niet in geschil zijn. Het hof oordeelt dat Rochdale terecht de huurovereenkomst heeft ontbonden, gezien de ernst van de situatie en het aantreffen van harddrugs in de woning. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.196.783/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5153940 KK EXPL 16-776
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 februari 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 augustus 2016 in hoger beroep gekomen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 20 juli 2016, in kort geding gewezen tussen Rochdale als eiseres en [appellant] als gedaagde.
De dagvaarding bevat de grieven - met producties - en een incidentele vordering.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens antwoord in het incident;
- akte met productie;
- antwoordakte met productie.
[appellant] heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de gevraagde voorziening aan Rochdale zal ontzeggen, met beslissing over de proceskosten. In het incident heeft hij geconcludeerd tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist.
Rochdale heeft in de hoofdzaak geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten. In het incident heeft zij geconcludeerd dat verstaan moet worden dat de vordering is ingetrokken, althans dat die vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel de voorziening wordt geweigerd.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 januari 2017 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Rochdale heeft nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1. tot en met 1.11. de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
a. Met ingang van 21 oktober 2003 heeft (de rechtsvoorgangster van) Rochdale aan [appellant] verhuurd de woning aan de [adres 1] , hierna: het gehuurde. [appellant] bewoonde het gehuurde tezamen met een huisgenoot.
b. In het kader van een grootschalig politieonderzoek naar de handel in harddrugs, dat betrekking had op meerdere personen en locaties, heeft de politie op 23 februari 2016 onderzoek gedaan in het gehuurde.
Daarbij heeft de politie in het gehuurde onder meer harddrugs en andere substanties aangetroffen die in het proces-verbaal omschreven zijn als volgt:
‘Omschrijving Resultaat
5142837 Gele pillen/ ruimte box MDMA
5142353 Witte ampullen Onbekend
5142346 Gele ampullen Onbekend
5142840 Potje met Kristallen Onbekend
5142748 Gele pillen MDMA
5142456 Wit poeder in zakje Cocaïne
5142792 4 zakjes mogelijk crack Cocaïne
5142805 Zakjes mogelijk crack 3MMC (mefedrone)
5142846 5 flesjes GBL
5142780 6 zakjes wit poeder Cocaïne
5142762 Lichtgele pillen Onbekend
5142427 Geel poeder Amfetamine
5142454 Bol wit poeder Cocaïne
5142441 Wikkel met kristal MDMA
5142436 Wikkel met wit poeder Cocaïne
5142388 3 flesjes 10 ml Testosteron (staat op etiket)
5142316 20 roze pillen MDMA
5142371 Geel kristal Onbekend
5142830 2 gele pillen MDMA
5142787 19 pillen MDMA’
c. [appellant] heeft tot 27 mei 2016 in voorlopige hechtenis gezeten.
d. Bij brief van 21 maart 2016 heeft Rochdale [appellant] gesommeerd de huurovereenkomst op te zeggen en het gehuurde te ontruimen, onder aanzegging van een procedure wanneer hier niet aan wordt voldaan.
e. Bij brief van 30 maart 2016 heeft de advocaat van [appellant] betwist dat er sprake was van een tekortkoming en medegedeeld dat de huurovereenkomst niet zal worden opgezegd.
f. Bij besluit van 7 april 2016 heeft de burgemeester van Amsterdam (verder: de burgemeester) het gehuurde gesloten met ingang van 11 april 2016 en voor de duur van drie maanden, dit wegens overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. Tegen die beslissing heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend. Op advies van de bezwaarschriftencommissie heeft de burgemeester op 1 september 2016 - dit is na het bestreden vonnis - besloten het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
g. Bij brief van 10 mei 2016 aan de advocaat van [appellant] heeft Rochdale met een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, met het verzoek uiterlijk op 20 juni 2016 te bevestigen dat [appellant] het gehuurde zal ontruimen.
h. Bij brief van 8 juni 2016 heeft de advocaat van Rochdale [appellant] gesommeerd het gehuurde te ontruimen.
i. [appellant] heeft het gehuurde niet ontruimd en is daarin na afloop van de termijn waarin dit door de burgemeester was gesloten weer teruggekeerd.
j. Rochdale is partner bij een convenant met onder meer de politie en de gemeente Amsterdam met als doel het terugdringen van illegale activiteiten in woningen waarin expliciet wordt verwezen naar de Wet ‘Damocles’ en de daarmee samenhangende wettelijke regelingen.

3.Beoordeling

3.1
Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep heeft [appellant] zijn incidentele vordering ingetrokken. Daarop hoeft dus niet te worden beslist.
3.2
Rochdale heeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover hier van belang, gevorderd [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, met nakosten. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Rochdale in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende is dan ook een voorlopig oordeel.
3.4
Met de
eerste griefheeft [appellant] bestreden dat er aan de zijde van Rochdale een spoedeisend belang bestaat bij de vorderingen. De grief faalt. De burgemeester heeft het gehuurde bij voornoemd besluit van 7 april 2016 gesloten op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet. Dit gaf Rochdale de bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Zij heeft dit gedaan. [appellant] heeft geweigerd het gehuurde te verlaten. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
3.5
Grief 2houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat in het gehuurde de hiervoor genoemde harddrugs aanwezig waren, dat deze voor handelsdoeleinden waren bestemd en dat het gegeven dat bij andere huurders meer harddrugs zijn aangetroffen daar niet aan afdoet. Volgens [appellant] was de bij hem in het gehuurde aangetroffen hoeveelheid harddrugs slechts gering en niet voor de handel bestemd. De inhoud van enkele pagina’s uit het in deze zaak door de politie opgemaakte proces-verbaal duidt erop dat het gehuurde geen rol speelt in de verdenking van [appellant] van betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. Er werd niet uit de woning gehandeld en er werden geen drugs voor handelsdoeleinden opgeslagen. De opslag van verdovende middelen vond volgens het openbaar ministerie plaats op andere locaties, ook huurwoningen, terwijl deze door de burgemeester niet zijn gesloten. Aldus telkens [appellant] .
3.6
Grief 3houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan Rochdale in redelijkheid had behoren te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen uit het onderzoek van de burgemeester en dat zij in redelijkheid de conclusie heeft kunnen trekken dat er sprake was van een ernstige situatie, bestaande uit het feit dat het gehuurde door [appellant] mede werd gebruikt voor grootschalige handel in harddrugs. Ter toelichting stelt [appellant] dat uit het strafdossier een ander beeld ten aanzien van het gehuurde naar voren komt dan wordt aangenomen door de gemeente Amsterdam (verder: de gemeente) en door Rochdale. Ook op grond van het feit dat de officier van justitie in een email heeft vermeld dat de communicatie tussen de politie en de gemeente inmiddels goed verloopt lijkt te impliceren dat dat eerder niet het geval was en dat levert een zelfstandige grond op waarom Rochdale mocht twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de gemeente. Nu [appellant] heeft aangegeven dat het besluit van de burgemeester op onjuiste veronderstellingen is genomen mocht Rochdale niet naar dat besluit verwijzen, maar moest zij zelfstandig handelen.
3.7
Met
grief 4richt [appellant] zich tegen de uitkomst van de afweging door de kantonrechter van de belangen van Rochdale en [appellant] . Nu volgens [appellant] onjuist is dat hij vanuit het gehuurde heeft gehandeld in harddrugs en hij het gehuurde ook niet als opslag heeft gebruikt, heeft hij zich niet gerealiseerd (en niet kunnen realiseren) dat hij ontruimd zou kunnen worden. Dat risico heeft hij niet aanvaard. Mede gezien zijn medische problematiek moet de belangenafweging in zijn voordeel uitvallen.
3.8
De grieven 2, 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Vooropgesteld wordt dat Rochdale de bevoegdheid toekwam de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW te ontbinden indien door gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet was gehandeld en het gehuurde daarom op grond van artikel 13b van die wet was gesloten. [appellant] heeft op zichzelf niet betwist dat daarvan sprake is (de aanwezigheid van harddrugs in zijn woning heeft hij erkend), zodat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat in dit geschil aan de orde is of Rochdale in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, gelet op artikel 8 EVRM en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De vraag is daarbij in de kern of het gebruik van de bevoegdheid die Rochdale toekwam proportioneel is, mede gelet op de belangen van [appellant] . Van Rochdale hoeft niet gevergd te worden dat zij treedt in de overwegingen die de burgemeester aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Zij mag van (de juistheid van) een en ander uitgaan, tenzij (nader) blijkt van concrete feiten en omstandigheden die maken dat in redelijkheid moet worden geoordeeld dat het besluit ondeugdelijk is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien, nadat het besluit is genomen, uit nader onderzoek blijkt dat hetgeen aan het besluit ten grondslag is gelegd feitelijk niet juist is.
3.9
In deze zaak heeft [appellant] niet zodanige feiten en omstandigheden gesteld die de burgemeester niet bekend waren bij het nemen van het besluit en die aanleiding geven voor de veronderstelling dat het besluit ondeugdelijk is. Veeleer heeft [appellant] betoogd dat de ernst van de hem verweten gedragen in een ander licht moet worden gezien omdat de hoeveelheid harddrugs die in het gehuurde werd aangetroffen niet omvangrijk was, hij niet handelde vanuit het gehuurde en dat in andere woningen, ten aanzien waarvan geen sprake is van een sluitingsbesluit, veel meer harddrugs zijn aangetroffen.
Dit betoog moet worden verworpen. Het hof is van oordeel dat de aangetroffen hoeveelheid drugs in het gehuurde de bij eigen gebruik passende hoeveelheid in aanzienlijke mate te boven gaat, zodat - bij gebreke van een redelijk alternatief -sprake is van een handelshoeveelheid. Daarbij geldt dat, ter terechtzitting gevraagd naar de betekenis van de door Rochdale overgelegde transcripties van door [appellant] gevoerde telefoongesprekken (afkomstig uit het politiedossier), [appellant] heeft erkend dat hij (onder meer tegen betaling) harddrugs verstrekte aan derden, die zich daartoe bij zijn woning vervoegden. Daarnaast heeft [appellant] onvoldoende ingebracht tegen het beeld dat Rochdale, met stukken onderbouwd, heeft geschetst, te weten dat [appellant] de spin in het web is van een omvangrijke drugshandel, die mede vanuit het gehuurde wordt georganiseerd. Een en ander in onderling verband en samenhang gezien, leidt tot de conclusie dat hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geenszins afbreuk doet aan de gronden en inhoud van het besluit en aan de afwegingen die Rochdale op basis daarvan mocht maken. Dat de communicatie tussen de politie en de gemeente op enig moment wellicht te wensen over heeft gelaten, doet daar niet aan af. Ook verwerpt het hof de kennelijke opvatting van [appellant] dat zijn enkele stelling dat het besluit op ondeugdelijke gronden is genomen maakt dat Rochdale dat besluit niet zou mogen gebruiken bij haar afwegingen en tot een eigen onderzoek had moeten overgaan.
3.1
Rochdale staat verder buiten de afwegingen van de burgemeester om andere woningen waarin harddrugs zijn aangetroffen niet te sluiten. Bovendien heeft Rochdale gemotiveerd uiteengezet welke maatregelen zij zelf heeft genomen om een einde aan de huurovereenkomsten met de huurders van de desbetreffende woningen te maken. Zo heeft zij onvoldoende betwist gesteld dat de woning [adres 2] thans op basis van een schikkingsvoorstel van Rochdale is ontruimd, dat zij heeft geprocedeerd tegen de huurders van [adres 3] , maar dat haar vordering is afgewezen en dat overigens in de woning [adres 4] geen harddrugs zijn aangetroffen. Terecht meent Rochdale dan ook dat de omstandigheden waarvan in die gevallen sprake is, verschillen van deze zaak en dat die omstandigheden niet maken dat Rochdale door gebruik te maken van haar ontbindingsbevoegdheid misbruik maakt van recht of dat zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.11
Gelet op het voorgaande valt niet in te zien waarom [appellant] er geen rekening mee had hoeven houden dat zijn handelen zou kunnen leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst. [appellant] heeft verder gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat hij lijdt aan een hartkwaal en HIV heeft. Uit de medische verklaring die door [appellant] is ingebracht en zijn verklaring ter terechtzitting leidt het hof echter af dat beide condities onder medische controle zijn en kan het hof daaruit niet afleiden dat de medische conditie van [appellant] zodanig was dat Rochdale, gelet op het voorgaande, in redelijkheid niet van haar bevoegdheid tot ontbinding gebruik mocht maken.
3.12
De grieven 2, 3 en 4 falen.
3.13
Grief 5heeft betrekking op de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [appellant] meent dat de vorderingen ter zake dienen te worden afgewezen indien hij op (een van) de voorgaande punten in het gelijk wordt gesteld. Van dat laatste is echter geen sprake zodat de grief faalt.
3.14
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 718,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.M. Smit en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.