ECLI:NL:GHAMS:2017:4604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
200.220.160/01 en 200.220.163/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van kinderen en verzoek tot terugplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de uithuisplaatsing van haar drie kinderen is verlengd. De moeder heeft op 26 juli 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 22 mei 2017 en 12 juni 2017, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verleend. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en tijdelijk uit huis geplaatst vanwege zorgen over de opvoedingssituatie van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2017 zijn de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De moeder voert aan dat zij stappen heeft gezet om de gronden voor de uithuisplaatsing weg te nemen, waaronder het verbeteren van haar huisvesting en financiële situatie. De GI en de raad adviseren om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen, omdat de kinderen in een observatieprogramma zitten en er zorgen zijn over hun ontwikkeling bij de moeder. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden om het observatietraject bij de jeugdzorginstelling af te ronden en om te kijken naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder. De beslissing van het hof is om de behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot uiterlijk binnen tien dagen na deze beschikking, waarna de zaak opnieuw op zitting zal worden gepland.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.220.160/ 01 en
200.220.163/ 01
zaaknummers rechtbank: C/15/259619 / JU RK 17-903 en
C/15/256179 / JU RK 17-413 en
C/15/256320 / JU RK 17-431.
beschikking van de meervoudige kamer van 7 november 2017 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
verweerder in het hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden is aangemerkt:
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 mei 2017 en 12 juni 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 mei 2017 met zaaknummers C/15/256179/JU RK 17-413 en C/15/256320/JU RK 17-431 (zaaknummer 200.220.163/01 in hoger beroep). Daarnaast heeft zij op diezelfde datum hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 juni 2017 met zaaknummer C/15/259619/JU RK 10-903 (zaaknummer 200.220.160/01 in hoger beroep).
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 15 september 2017 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.
2.4
De pleegmoeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader, [de vader] , zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2008;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2011 en;
- [C] (hierna te noemen: [kind c] ), [in] 2014.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 juli 2015 zijn [kind a] , [kind b] en [kind c] voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 25 april 2017 verlengd tot 28 april 2018. Bij deze beschikking is het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen aangehouden om dit meervoudig af te kunnen doen, waarna, zonder nadere behandeling, uitspraak zou volgen uiterlijk 28 mei 2017.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 juli 2015 is een machtiging verleend om [kind a] , [kind b] en [kind c] uit huis te plaatsen, welke machtiging telkens is verlengd, laatstelijk tot 28 april 2017. De kinderen woonden tot aan de bestreden beschikking van 12 juni 2017 bij de tante moederszijde. [kind a] en [kind b] verblijven sinds deze bestreden beschikking in [jeugdzorginstelling] (hierna: [jeugdzorginstelling] ). [kind c] woont thans nog bij tante moederszijde.
3.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 mei 2017 onder meer de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- een keer per week begeleide omgang tussen de moeder en [kind a] , [kind b] en [kind c] ;
- een keer per maand begeleide omgang tussen de moeder en [kind a] , waarbij de eerste omgang begeleid plaats zal vinden, daarna onbegeleid;
- een keer per maand begeleide omgang tussen de moeder en [kind b] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 22 mei 2017 met zaaknummers C/15/256179/JU RK 17-413 en C/15/256320/JU RK 17-431 is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind a] , [kind b] en [kind c] verlengd tot uiterlijk 28 april 2018. Bij de bestreden beschikking van 12 juni 2017 met zaaknummer C/15/259619/JU RK 17-903 is ten aanzien van [kind a] en [kind b] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie jeugdhulpverlener tot uiterlijk 28 april 2018.
4.2
De moeder verzoekt met vernietiging van de bestreden beschikking van 22 mei 2017 (in zoverre), de afgegeven machtiging uithuisplaatsing van haar kinderen te vernietigen, dan wel subsidiair om de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden af te geven en om de GI te motiveren om in die periode te werken aan terugplaatsing of in ieder geval onderzoek daarnaar te doen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking van 12 juni 2017 te vernietigen voor zover daarbij de afgegeven machtiging uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] is gegeven, waarbij de kinderen zijn geplaatst vanuit het huis van tante naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 28 april 2018. Subsidiair verzoekt zij de uithuisplaatsing voor de duur van vier weken af te geven met duidelijke opdracht aan de GI om in deze tussentijd zorgvuldig naar de mogelijkheden van de moeder ten opzichte van de kinderen te kijken.
4.4
De GI verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing (zaaknummers 200.220.163/01 en 200.220.160/01)
5.1
Aan de orde is de vraag of ten tijde van het geven van de bestreden beschikking de gronden voor verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen aanwezig waren en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn. Tevens is aan de orde de vraag waar de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen dient te worden uitgevoerd.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Overeenkomstig artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder kan zich niet vinden in de beschikking van 22 mei 2017 met zaaknummer 200.220.163/01 en voert daartoe het volgende aan. De rechtbank gaat voorbij aan het door de moeder gevoerde verweer en haar argumentatie dat zij in 2016 en 2017 hard heeft gewerkt de oorspronkelijke gronden voor de uithuisplaatsing van de drie kinderen weg te nemen. De gronden voor de uithuisplaatsing waren gelegen in de huisvesting van de moeder en haar financiële situatie. Dat de moeder ongeschikt zou zijn als ouder is nooit komen vast te staan. De huisvesting en de financiën van de moeder zijn thans op orde. De moeder heeft voldaan aan de voorwaarde van de GI om psychologische hulp te zoeken. Zij heeft tevens meegewerkt met het laten uitvoeren van een IQ-test. De moeder heeft een bewindvoerder die haar helpt met haar financiën. Ook heeft zij meegewerkt met een onderzoek in het ziekenhuis om aan te tonen dat er geen sprake is van middelengebruik. De moeder heeft veel tegenslagen gehad, maar heeft behoorlijke stappen gezet om de gronden van de ondertoezichtstelling weg te nemen. De rechtbank is hier volledig aan voorbij gegaan. Bovendien is het opmerkelijk te noemen dat de verlenging van de uithuisplaatsing zich voornamelijk richt op het proces naar de opname van de moeder in De Bascule. Dit terwijl het traject bij De Bascule slechts een klein onderdeel was van de punten waaraan de moeder moest werken. De moeder heeft duidelijk aangegeven dat de gang naar De Bascule geen grondslag mag zijn om een verzoek voor uithuisplaatsing van de kinderen toe te wijzen. Toch is de rechtbank hierin meegegaan. De moeder wenst te benadrukken dat het traject bij De Bascule niet negatief is verlopen. Het waren praktische problemen aan de kant van de moeder, haar tumultueuze zwangerschap, een dreigende detentie en een operatie aan haar neus, waardoor de opname geen doorgang kon hebben. Het was geen onwil. De moeder werkt met alles mee, zij onttrekt zich niet aan hulp. De rechtbank neemt zeer ingrijpende beslissingen op basis van aannames. De moeder zou opnieuw willen meewerken met trajecten als De Bascule, Signs of Safety of het Pedagogisch Beslis Model. Doordat de GI slechts De Bascule wil aanbieden, krijgt de moeder niet de kans om te laten zien dat zij wel in staat is de kinderen op te voeden. De GI lijkt te zijn vergeten dat het doel van de uithuisplaatsing is om te werken aan een terugplaatsing bij de moeder. Nu de moeder open staat voor hulp, is er geen reden om niet te kijken naar de mogelijkheden van een terugplaatsing. De moeder en de kinderen hebben het recht op gezinsleven en het recht om niet van elkaar te worden gescheiden (artikelen 9 en 16 IVRK en artikel 8 EVRM), aldus de moeder.
5.4
De moeder kan zich eveneens niet vinden in de beschikking van 12 juni 2017 met zaaknummer 200.220.160/01 en voert daartoe, naast het bovenstaande, het volgende aan. De rechtbank overweegt in de bestreden beschikking dat [kind a] en [kind b] gedragsproblemen laten zien op grond waarvan zij geobserveerd dienen te worden om te bezien wat een goede plaats voor hen zou zijn. De moeder stelt dat er geen sprake is van gedragsproblemen. De directe aanleiding voor het verplaatsen van de kinderen was, dat het bij de pleegmoeder niet meer ging omdat zij ruzie heeft gekregen met de moeder. Van gedragsproblematiek resulterend in een onmogelijke plaatsing is geen sprake. Er was geen sprake van gedragsproblemen tijdens het traject bij De Bascule. Mocht er al sprake zijn van gedragsproblemen, dan verzoek de moeder om beide kinderen individueel te beoordelen. De GI benoemt gedragsproblemen ten aanzien van [kind b] , niet bij [kind a] . De kinderen worden thans zonder aantoonbare gedragsproblemen ter observatie geplaatst. Nergens blijkt de noodzaak waarom de kinderen niet terug kunnen naar de moeder. De terugplaatsing bij de moeder is totaal niet onderzocht. Er is geen noodzaak voor het plaatsen van de kinderen in een observatiesetting. De rechtbank is bovendien in het geheel niet ingegaan op het verweer van de moeder. De moeder vindt het spijtig dat er niets is overwogen over de mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen. De rechtbank had dit moeten onderzoeken. Beide kinderen verblijven nu in een instelling hetgeen zeer schadelijk is voor kinderen in deze leeftijd. De moeder ziet geen noodzaak voor de plaatsing van de kinderen in een instelling. Zij kan zelf voor hen zorgen, ondanks alle tegenslagen van de afgelopen jaren. De moeder heeft aan alle voorwaarden voldaan. Bovendien wijst de moeder op haar subsidiaire verzoek. De moeder staat open voor hulp en opteert het liefst, zoals reeds genoemd, voor een Signs of Safety traject of voor het Pedagogisch Beslis Model. De kinderen kunnen dan vanuit huis geholpen worden met mogelijke trauma’s en therapie krijgen. Mochten de kinderen nog niet direct naar huis kunnen, dan verzoekt de moeder om de zaak voor ten hoogste vier weken aan te houden waarbij wordt gekeken naar de belangen van de kinderen bij plaatsing in een instelling en/of separatie van elkaar en de moeder en wordt gekeken naar de mogelijkheden van de moeder.
5.5
De GI heeft ter terechtzitting in hoger beroep in beide zaken verweer gevoerd. Zij stelt dat [kind a] en [kind b] zijn verplaatst vanuit het pleeggezin omdat de pleegmoeder de zorg voor de kinderen niet aankon vanwege haar zieke vader, haar eigen gezin en het gedrag van [kind a] en [kind b] . Ook de ruzie tussen de moeder en de pleegmoeder speelde mee. Thans zijn de kinderen geplaatst in een observatieprogramma bij [jeugdzorginstelling] (hierna te noemen: [jeugdzorginstelling] ). Eind november 2017 is het observatietraject afgerond waarna duidelijk zal worden wat de kinderen nodig hebben. Tijdens de opname bij De Bascule lieten de kinderen gedragsproblemen, dan wel moeilijk gedrag, zien. [kind a] heeft een laag zelfbeeld en een volwassen houding. Hij vraagt veel bevestiging. De Bascule heeft dagbehandeling aangeraden. Bij [kind b] is sprake van ernstiger gedrag. Zij is bepalend en laat verbaal en fysiek gedrag zien. Bij haar adviseert De Bascule een plaatsing in een MTFC-P gezin. [jeugdzorginstelling] herkent het beeld van [kind a] . Ook tussen de twee kinderen ziet [jeugdzorginstelling] veel negatieve interactie. [kind b] weet goed hoe ze [kind a] moet bespelen en hem op de kast moet krijgen. Beide kinderen zijn drukker dan gemiddeld. De GI wil benadrukken dat de moeder stappen heeft gezet op het gebied van huisvesting en financiën, maar niet in de opvoeding. De kinderen hebben veel begrenzing nodig. Dat kan de moeder ze niet bieden. De GI stelt dat er tweemaal onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van de kinderen om terug te worden geplaatst en dat dit tweemaal is mislukt. Er is steeds iets waardoor het niet lukt een opname op te starten. De GI ziet een derde kans niet zitten. De raad is op dit moment op verzoek van de GI gestart met een onderzoek naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel moet worden verzocht. De moeder heeft voldoende kunnen laten zien bij de twee eerdere opnames. De kinderen staan bijna twee jaar in de wachtstand en hebben nu duidelijkheid nodig. Het lukt de kinderen nu niet om verder te komen, ze vallen al bijna twee jaar tussen wal en schip. Ze moeten het gevoel krijgen dat er iemand echt voor hen is. Mocht de observatie bij [jeugdzorginstelling] kunnen worden uitgebreid om ook inzicht te krijgen in de opvoedvaardigheden van de moeder, dan staat de GI daarvoor open.
5.6
De raad adviseert het hof om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen. De raad acht het in het belang van de kinderen dat het traject bij [jeugdzorginstelling] afgemaakt wordt. Daar volgen adviezen uit met betrekking tot wat de kinderen nodig hebben. Ten aanzien van alle drie kinderen is de raad er op dit moment onvoldoende van overtuigd of de kinderen kunnen terugkeren naar de moeder en of de moeder voldoende mogelijkheden heeft om hen op te voeden. Mocht er een mogelijkheid zijn dat [jeugdzorginstelling] de mogelijkheden alsnog tot een gezinsopname te komen bekijkt, dan verzet de raad zich daartegen niet.
5.7
Het hof ziet aanleiding om de beroepen van de moeder met zaaknummer 200.220.163/01 en 200.220.160/01 om proceseconomische redenen gezamenlijk te behandelen. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Op 16 juli 2015 zijn [kind a] , [kind b] en [kind c] na een melding van Veilig Thuis Kennemerland voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en uit huis geplaatst binnen het netwerk van de moeder. De intentie van de uithuisplaatsing was een terugplaatsing bij de moeder. In augustus 2015 blijkt dat de plaatsing in het netwerk, bij de oma moederszijde, niet haalbaar is. [kind a] is vervolgens op de observatieafdeling van [jeugdzorginstelling] geplaatst, [kind b] in een projectgezin. In oktober 2015 zijn [kind b] en [kind c] verhuisd naar de pleegmoeder. De moeder en de kinderen zijn in januari 2016 gestart met een gezinsopname bij Horizon Harreveld om te kunnen bekijken wat nodig was om een terugplaatsing mogelijk te maken. De bedoeling was het gezin te observeren om vast te stellen wat de opvoedvaardigheden van de moeder zijn, hoe de interactie binnen het gezin verloopt en waar ondersteuning nodig is. Eind januari 2016 vindt er een gesprek plaats met de moeder, de gezinsvoogd en de gezinsbegeleider op Harreveld waarin Harreveld de moeder te kennen geeft dat ze onvoldoende gronden zien om de opname te continueren nu de veiligheid van de kinderen in het geding is. Harreveld constateert dat de moeder haar houding dient te veranderen wil de opname doorgang vinden. Op 4 februari 2016 wordt aangegeven dat wordt besloten om de opname te stoppen nu de draaglast van de moeder haar draagkracht overstijgt. Er zijn zorgelijke signalen waargenomen bij de kinderen. [kind a] laat een volwassen houding zien en vraagt veel bevestiging aan de moeder. [kind b] is erg bepalend en laat ernstige gedragsproblematiek zien. Zij heeft veel behoefte aan begrenzing. [kind c] huilt vaak en eist de aandacht van moeder op. De kinderen verblijven vervolgens vanaf 7 februari 2016 alle drie in het gezin van de pleegmoeder (zus moederszijde). Nu het doel van de uithuisplaatsing nog steeds de terugplaatsing van de kinderen bij de moeder is, schakelt de GI in april 2016 De Bascule in voor een gezinsopname. In september 2016 start de moeder met het traject bij De Bascule. Door diverse problemen gelegen in de persoonlijke levenssfeer van de moeder, wordt de daadwerkelijk gezinsopname, die gepland stond in februari 2017, niet gestart. De moeder moet geopereerd worden aan haar neus, is zwanger, haar vader is ernstig ziek en zij zit in een verhuizing. Doordat het traject bij De Bascule niet is ingezet, heeft de GI niet de benodigde duidelijkheid verkregen om te beslissen of en hoe teruggeplaatst kan worden naar moeder. Thans heeft de GI een verzoek gedaan aan de raad om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De GI acht een derde onderzoek naar terugplaatsing van de kinderen niet in hun belang en stelt dat zij zich, na twee jaar in de wachtstand te hebben gestaan, nu moeten kunnen gaan hechten.
5.8
Naar het oordeel van het hof is het, gelet op voorgaande misgelopen trajecten bij Harreveld en De Bascule onvoldoende komen vast te staan dat de kinderen ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling bij de moeder thuis en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Dit is immers niet door objectieve waarnemers vastgesteld. De moeder heeft legitieme redenen aangevoerd waardoor het traject bij De Bascule niet door kon gaan. De zwangerschap van de moeder, het overlijden van haar pasgeboren kindje, de operatie aan haar neus, de dreigende detentie en het overlijden van haar vader zijn factoren die buiten de macht van de moeder lagen. Doordat het traject bij De Bascule geen doorgang heeft gevonden, is thans nog onvoldoende bekend over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Ook het observatietraject van [kind a] en [kind b] bij [jeugdzorginstelling] is niet afgerond zodat het hof niet kan constateren of de kinderen daadwerkelijk ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling. De observatie van [kind a] en [kind b] is immers nog niet afgerond. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het observatietraject bij [jeugdzorginstelling] wordt afgerond en zo mogelijk uitgebreid zodat kan worden ook kan worden gekeken naar de omgang tussen de kinderen en de moeder en de opvoedingsvaardigheden van de moeder.
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de behandeling van de zaak voor de duur van twee maanden, te weten tot
zondag 7 januari 2018, aanhouden. Het hof zal partijen verzoeken om uiterlijk binnen tien dagen na deze beschikking hun verhinderdagen door te geven voor de maanden januari en februari 2018 waarna de zaak wederom op zitting zal worden gepland.

6.De beslissing

Het hof:
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot
zondag 7 januari 2018;
verzoekt partijen
uiterlijk binnen tien dagen na deze beschikkinghun verhinderdagen door te geven voor de maanden januari en februari 2018 waarna de zaak opnieuw op zitting zal worden gepland;
beveelt de oproeping van partijen en de raad tegen een nadien te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. N. Groen als griffier en is op 7 november 2017 in het openbaar uitgesproken.