Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
gesteld of gebleken dat de vermenging tegen [V.] als huurster kan werken, zodat de vordering strekkende tot het verbod jegens [V.] moet worden afgewezen. (…)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een geschil over een erfdienstbaarheid van overpad. De appellante, die een woning heeft gekocht, is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter dat haar vorderingen heeft afgewezen. De kern van het geschil ligt in de vraag of de erfdienstbaarheid van overpad teniet is gegaan door vermenging van eigendom, nu het heersende en lijdende erf in één hand zijn gekomen. De koopster was zich bewust van de onduidelijkheid omtrent het recht van overpad op het moment van aankoop. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurster van het heersende erf, [V.], een persoonlijk recht heeft op het gebruik van de steeg, wat betekent dat de erfdienstbaarheid niet automatisch tenietgaat door de vermenging van eigendom. De appellante heeft aangevoerd dat er sprake was van wederzijdse dwaling bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, omdat zij ervan uitging dat er geen afdwingbare aanspraken van de buren bestonden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de onduidelijkheid over het gebruik van de steeg door derden, waaronder [V.], al bekend was bij de appellante en dat zij het risico heeft aanvaard door de koopovereenkomst te ondertekenen zonder voorbehoud. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellante in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.