ECLI:NL:GHAMS:2017:4515

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
23-000988-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met messteken in hals en borst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 18 februari 2015 te IJmuiden, waar de verdachte samen met een medeverdachte met een mes de aangever in de hals en borst heeft gestoken. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de aangever, die kort na het incident zijn afgelegd, als bewijs gebruikt. De verklaringen van de verdachte en de aangever bij de politie waren consistent en steunden elkaar, in tegenstelling tot latere verklaringen die meer uiteenliepen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte met een mes in de richting van de aangever hebben gezwaaid, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte was zich bewust van deze kans en heeft deze willens en wetens aanvaard. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van honderd uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijftig dagen.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De vordering van de benadeelde partij is buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet-ontvankelijk was verklaard in eerste aanleg en zich niet opnieuw had gevoegd in hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000988-17
datum uitspraak: 3 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-810057-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 18 februari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerma(a)l(en) met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken in/tegen de hals en/of de borst, althans (telkens) in/tegen het lichaam, van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
zij op of omstreeks 18 februari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met een mes, althans een scherp voorwerp, in/tegen de hals en/of de borst, althans (telkens) in/tegen het lichaam, te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Zowel de verdachte als de aangever hebben wisselend verklaard. De verklaringen van de verdachte en de aangever bij de politie zijn kort na het incident afgelegd. Bovendien sluiten deze verklaringen duidelijk meer op elkaar aan dan de latere verklaringen, die steeds meer uiteen lopen. Het hof gaat dan ook uit van de bij de politie afgelegde verklaringen en zal deze voor het bewijs gebruiken.
De aangever heeft op 18 februari 2015 verklaard dat [medeverdachte] en de verdachte op hem af kwamen en dat hij aan de zijkant van de Albert Heijn, waar een veldje is, door beiden met een mes is gestoken. De verdachte raakte hem aan de linkerkant van zijn nek en [medeverdachte] raakte hem links in de borst.
De verdachte heeft op 19 februari 2015 verklaard dat zij met [medeverdachte] achter de aangever aan rende. Voorts heeft zij verklaard dat zij bij het veldje achter Albert Heijn met haar mes zwaaiende bewegingen maakte, naar het hof uit de context begrijpt, richting de aangever. Als de politie haar voorhoudt dat de aangever heeft verklaard dat de verwonding in zijn nek door de verdachte is gemaakt, antwoordt zij: ‘Oh nou, dat zou kunnen.’
Dat behalve de verdachte ook [medeverdachte] een mes heeft gehanteerd, zoals de aangever heeft verklaard, vindt steun in de verklaring van getuige [getuige]. Deze getuige heeft op 18 februari 2015 verklaard dat zij een man en een vrouw (het hof begrijpt: [medeverdachte] en de verdachte) achter een andere man (het hof begrijpt: de aangever) aan zag lopen. De man die bij de vrouw liep ([medeverdachte]) hield een glimmend voorwerp in zijn linkerhand. Ze liepen in de richting van het grasveldje achter Albert Heijn. Toen ze daar voor elkaar stonden, maakte de man met zijn linkerhand, waarin de getuige eerder het glimmende voorwerp zag, zwaaiende bewegingen naar de andere man.
Vooropgesteld moet worden dat het met een mes zwaaien in de richting van de borst en/of de hals van een persoon naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. In dat deel van het lichaam bevinden zich immers kwetsbare organen, zoals de longen, het hart en de halsslagader.
Het hof stelt op basis van de voorgaande verklaringen vast dat de verdachte en haar medeverdachte van dichtbij met een mes in de hand zwaaiende bewegingen in de richting van de aangever hebben gemaakt. Deze gedragingen roepen het risico in het leven dat de aangever in een kwetsbaar deel van het lichaam wordt geraakt. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt, nu de aangever in de hals en in de borst is geraakt. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk te achten dat de aangever ten gevolge van dit handelen van de verdachte en haar medeverdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De verdachte moet van deze kans, evenals ieder ander weldenkend mens, op de hoogte zijn geweest. In ieder geval is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest.
Het handelen van de verdachte en haar medeverdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook willens en wetens heeft aanvaard en dat haar opzet in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
zij op 18 februari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes heeft gestoken in de hals en de borst van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan voorwaardelijke 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan voorwaardelijke 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor zware mishandeling geven onvoorwaardelijk gevangenisstraffen aan, waarbij in de onderhavige zaak rekening moet worden gehouden met een poging daartoe.
De verdachte heeft tijdens een ruzie in de relationele sfeer, op een openbaar veldje samen met haar toenmalige vriend de aangever verwond door met messen zwaaiende bewegingen in zijn richting te maken. Dat het slachtoffer hierbij slechts lichte verwoningen heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is. Door aldus te handelen, heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof houdt voorts rekening met het gegeven dat deze confrontatie zich heeft afgespeeld in de openbare ruimte, hetgeen gevoelens van onrust en onveiligheid met zich brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 oktober 2017 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf, die ziet op mishandeling, geen recht doet aan de ernst van het feit zoals door het hof bewezen, te weten medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij

Nu de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, kan haar vordering in dit arrest buiten beschouwing blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2017.
Mr. E. Mijnsberge en mr. J.H.C. van Ginhoven zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]