ECLI:NL:GHAMS:2017:4456

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
23-001968-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verduistering van een personenauto met betrekking tot de ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1952 en uit anderen hoofde gedetineerd, was beschuldigd van verduistering van een personenauto, die hij had meegenomen voor een proefrit. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het hof uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het primair ten laste gelegde had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte de auto wederrechtelijk had toegeëigend, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten. De verdachte was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en onderging een ISD-maatregel. Het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, gelijk aan de vordering van de advocaat-generaal, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001968-17
datum uitspraak: 1 november 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-038586-17 en 09-205215-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Heemskerk, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Smart met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Heemskerk, althans in Nederland, opzettelijk een personenauto (merk Smart met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 in Nederland opzettelijk een personenauto (merk Smart met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf in duur te beperken. De verdachte ondergaat thans een ISD-maatregel. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een succesvolle integratie van de verdachte in de maatschappij, hetgeen met de ISD-maatregel wordt beoogd, in de weg staan, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een personenauto verduisterd die hij in verband met een proefrit onder zich had. Daarmee heeft hij inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van het gedupeerde autobedrijf en de uitbater daarvan overlast en ergernis bezorgd. Het hof neemt daarbij in strafverzwarende zin in aanmerking dat de verdachte de auto met opgeblazen motor en derhalve met schade onbeheerd langs de snelweg heeft achtergelaten. Bij onder parketnummer 09-827239-16 gewezen vonnis van 7 september 2016 heeft de rechtbank Den Haag aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd. Dit vonnis is op 27 oktober 2016 onherroepelijk geworden.
Tot slot weegt het hof in het nadeel van de verdachte dat uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2017 blijkt dat hij eerder en herhaaldelijk onherroepelijk wegens vermogensdelicten ten aanzien van voertuigen is veroordeeld.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd wordt, mede gelet op bovenstaande, geen aanleiding gevonden een mildere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof ziet in het enkele feit dat de verdachte het kennelijk moeilijk heeft (gehad) met het doorlopen van het ISD-traject geen reden zijn straf voor dit feit te matigen. De verdachte moet zich realiseren dat hij ook voor strafbare feiten die hij tijdens dat traject pleegt kan worden berecht en bestraft, zoals nu ook gebeurt.
Het hof acht, alles afwegende, en bezien in het licht van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 februari 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Dat op grond van de inhoud van het procesdossier de mogelijkheid open blijft dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van dit feit verlof genoot gedurende de executie van de ISD-maatregel, zodat de proeftijd op dat moment niet liep (Kamerstukken II, 1984-1985, 18764, nr. 3, p. 29), staat gelet op de bewoordingen van artikel 14c, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht aan de toewijzing van de vordering niet in de weg.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 februari 2015, parketnummer 09-205215-14, te weten van:
een gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.E.M. Röttgering en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2017.
=========================================================================
[…]