ECLI:NL:GHAMS:2017:4448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
200.213.449/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren uit het huwelijk van de man en de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, wilde dat de hoofdverblijfplaats van hun kind bij hem zou worden vastgesteld, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, de bestreden beschikking van de rechtbank wilde bekrachtigen. De man voerde aan dat de huidige zorgregeling problematisch was en dat de vrouw onvoldoende rekening hield met de belangen van hun kind. Hij stelde dat de onrust in het leven van hun kind zou voortduren als hij bij de vrouw bleef wonen. De vrouw daarentegen betwistte de claims van de man en stelde dat zij altijd het belang van hun kind vooropstelde. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de voortdurende strijd tussen de ouders niet in het belang van het kind was. Het hof oordeelde dat de vrouw de stabiele factor in het leven van het kind was en dat er onvoldoende bewijs was dat de vrouw niet goed voor het kind zorgde. Het hof concludeerde dat wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van het kind was en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.213.449/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/239826 / FA RK 16-1230
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 oktober 2017 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Scholtens-Vogelaar te Wormerveer,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C. Gordijn te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Haarlem
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 18 januari 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 6 april 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 18 januari 2017.
2.2.
De vrouw heeft op 29 mei 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 12 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Dik.
2.4.
Na de mondelinge behandeling is op 1 augustus 2017 ingekomen een journaalbericht van de zijde van de man van 28 juli 2017 met bijlagen. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, waarna op 8 augustus 2017 bij het hof is ingekomen een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 augustus 2017 met bijlage.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2011 met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 11 augustus 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 23 juli 2014 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2011 in de gemeente [A] .
[de minderjarige] verblijft bij de vrouw, haar partner en hun twee kinderen. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking van 23 juli 2014 is, voor zover thans van belang, bepaald dat het door partijen op 20 juni 2014 ondertekende ouderschapsplan, waarvan een kopie aan die beschikking is gehecht, als in die beschikking opgenomen moet worden beschouwd. In dit ouderschapsplan is, voor zover thans van belang, opgenomen dat [de minderjarige] hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw.
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 19 april 2016 is, voor zover thans van belang, als (voorlopige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald dat [de minderjarige] bij de man zal verblijven:
- om de week van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur, waarbij de man [de minderjarige] op vrijdag bij de moeder van de vrouw zal ophalen en hem daar op zondag zal terugbrengen;
- de helft van de overige vakanties en feestdagen, in onderling overleg af te spreken.
De beslissing met betrekking tot de (definitieve) zorgregeling en het verzoek van de vrouw haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten is bij de beschikking van 19 april 2016 pro forma aangehouden tot 21 augustus 2016 in afwachting van de resultaten van het hieromtrent door het hof gelaste raadsonderzoek. In verband met het onderhavige, toen nog bij de rechtbank aanhangige verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] heeft het hof op proceseconomische redenen de raad tevens verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag of wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [de minderjarige] is.
3.4.
De raad heeft op 3 november 2016 rapport uitgebracht en, voor zover thans van belang, geadviseerd het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, af te wijzen.
3.5.
Bij (mondeling) vonnis in kort geding van 16 november 2016 is, voor zover thans van belang, de vrouw veroordeeld om de beschikking van dit hof van 19 april 2016 na te komen, inhoudende dat [de minderjarige] om de week van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur bij de man zal verblijven, waarbij de man [de minderjarige] zal ophalen en weer zal terugbrengen bij de oma van moederszijde.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] afgewezen.
4.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en – naar het hof begrijpt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank van 23 juli 2014, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen.
4.3.
De vrouw verzoekt het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet in zijn belang is vanwege de voorgaande onrustige periode in zijn leven. Hiertoe voert hij aan dat de zorgregeling sinds de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats b] problematisch verloopt en hij uit het leven van [de minderjarige] wordt weggedrukt en dat de vrouw onvoldoende rekening houdt met de belangen van [de minderjarige] . Voorts liggen de factoren die hebben geleid tot die onrustige periode volgens de man met name binnen de invloedsfeer van de vrouw. Hij heeft meermaals zijn zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige] , zoals diens achterstand op school, diens schoolverzuim en de omstandigheid dat hij onvoldoende wordt gestimuleerd door de vrouw, maar hier wordt onvoldoende acht op geslagen. De man heeft geen vertrouwen meer in de vrouw, temeer omdat de vrouw - anders dan zij eerder had verklaard – [de minderjarige] niet bleek te hebben aangemeld voor het traject “Kinderen uit de Knel”. Daarnaast werkt de vrouw niet mee aan een vakantieregeling. De onrust in het leven van [de minderjarige] zal alleen maar voortduren wanneer hij bij de vrouw blijft wonen, terwijl een aantal onrust veroorzakende factoren voor [de minderjarige] afwezig zullen zijn wanneer hij bij hem woont. Bovendien is hij de meest gerede partij om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] een gelijkwaardige verzorging en opvoeding van zijn beide ouders zal ontvangen, aldus de man.
5.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens haar is de zorgregeling sinds haar verhuizing met [de minderjarige] naar [woonplaats b] alleen maar uitgebreid. Zij ziet het belang van een goed contact tussen de man en [de minderjarige] en heeft dit nimmer in de weg gestaan. Zij stelt het belang van [de minderjarige] altijd voorop en zij betwist dat de onrustige factoren in het leven van [de minderjarige] vooral binnen haar invloedsfeer liggen en daar onvoldoende aan zou doen. Zij heeft zowel voor zichzelf als voor [de minderjarige] hulpverlening gezocht. Volgens de vrouw vormt met name de verstoorde communicatie tussen partijen het probleem. De man is, ondanks aanhouding van de lopende procedure in afwachting van een traject waarin partijen aan hun onderlinge communicatie zouden gaan werken, twee nieuwe procedures gestart. Zij betwist dat zij zou hebben gelogen over de aanmelding voor “Kinderen uit de Knel”. Zij heeft nimmer te kennen gegeven dat de aanmelding was afgerond, maar uitsluitend dat zij had geïnformeerd naar de mogelijkheden en dat haar is medegedeeld dat er voldoende aanmeldingen moesten zijn, alvorens partijen zich zouden kunnen inschrijven. Zij betwist voorts dat zij de man niet informeert over schoolaangelegenheden, dat zij [de minderjarige] regelmatig uit school zou houden en dat zij niet wil meewerken aan een vakantieregeling. Zij heeft voorstellen voor een vakantieregeling gedaan, maar de man reageert daar niet of laat op
.Zij betwist ten slotte dat de onrust alleen maar zal voortduren wanneer [de minderjarige] bij haar blijft wonen. Partijen dienen aan hun communicatie te werken teneinde de onrust te verminderen bij [de minderjarige] . Een wijziging van de hoofdverblijfplaats en van de omgeving van [de minderjarige] vormt volgens de vrouw dan ook geen oplossing. [de minderjarige] zou dan naar een andere school moeten gaan en zijn vriendjes, (half)broertje en (half)zusje moeten missen, aldus de vrouw.
5.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en zijn eerdere advies in het raadsrapport van 3 november 2016 gehandhaafd. De raad acht de voortdurende strijd tussen partijen niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft belang bij rust en duidelijkheid over onder andere de vakanties. De raad spreekt de hoop uit dat partijen het traject “Kinderen uit de Knel” zullen doorlopen en acht anders mogelijk zwaardere hulpverlening aangewezen.
5.4.
De vrouw stelt zich in de hiervoor onder 2.4 vermelde reactie primair op het standpunt dat de door de man na de zitting van 12 juli 2017 ingediende nadere stukken niet bij de beslissing dienen te worden betrokken, omdat deze te laat zijn ingediend en subsidiair dat er (nog steeds) geen enkele reden is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen.
Het hof zal de – op 1 augustus 2017 van de zijde van de man ingekomen – nadere stukken bij de beoordeling betrekken. De vrouw is in de gelegenheid gesteld hierop inhoudelijk te reageren, hetgeen zij in voormelde reactie ook heeft gedaan.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen die veel ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in zijn nog jonge leven, waaronder de scheiding van zijn ouders, een verhuizing en een nieuwe gezinssituatie. Ten tijde van het raadsonderzoek werd [de minderjarige] belast in zijn loyaliteit vanwege de strijd tussen zijn ouders. Deze situatie is sindsdien niet veranderd. Beide partijen willen het beste voor [de minderjarige] , maar het lukt hen tot nu tot onvoldoende om – zonder begeleiding van een traject als “Kinderen uit de Knel” – hun onderlinge communicatie te verbeteren. Bovendien zijn er vermoedens van een lage intelligentie en van een stoornis in het autistisch spectrum en zijn er zorgen over de leercapaciteiten van [de minderjarige] . Op school heeft [de minderjarige] een zogenoemd rugzakje.
[de minderjarige] heeft sinds het uiteengaan van partijen steeds bij de vrouw gewoond. Ook tijdens het huwelijk van partijen lag het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] – naar door de man niet is betwist – bij de vrouw. De vrouw vormt aldus de stabiele factor in het leven van [de minderjarige] . In hetgeen de man heeft aangevoerd en mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, ziet het hof – evenals de raad – onvoldoende aanwijzingen voor het oordeel dat de vrouw niet goed voor [de minderjarige] zou zorgen of niet in staat zou zijn de opvoeding van [de minderjarige] aan te kunnen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de vrouw hulpverlening voor zichzelf en voor [de minderjarige] heeft gezocht. Evenmin ziet het hof in de door de man op 1 augustus 2017 ingediende stukken, gezien de reactie van de vrouw hierop, aanleiding voor een ander oordeel.
Hoewel de huidige zorgregeling, met name de vakantieregeling, niet zonder problemen verloopt, heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw [de minderjarige] bij hem wil weghouden, reeds omdat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man momenteel om het weekend omgang met [de minderjarige] heeft. Ook de raad heeft tijdens zijn onderzoek geconstateerd dat de vrouw het contact tussen de man en [de minderjarige] op zichzelf niet wil frustreren. In dit verband acht het hof nog van belang dat – daargelaten hoe de aanmelding voor het traject “Kinderen uit de Knel” exact is verlopen – beide partijen ter zitting in hoger beroep te kennen hebben gegeven dat zij zich willen inzetten dit traject te doorlopen om hun onderlinge communicatie te verbeteren, dat reeds een (intake)gesprek heeft plaatsgevonden en dat dit traject in september/oktober 2017 van start zal gaan.
Daarbij komt dat [de minderjarige] in zijn huidige opvoedomgeving opgroeit met zijn (half)broertje en (half)zusje, vriendjes en vriendinnetjes heeft en de school van [de minderjarige] erg betrokken is. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen.
Bovendien is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de man op dit moment nog bij zijn ouders inwoont en niet over een zelfstandige woning beschikt. Maar ook als dat anders zou zijn geweest, zou dit naar het oordeel van het hof geen verschil maken voor de uitkomst van deze afweging.
5.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier en is op 31 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.