ECLI:NL:GHAMS:2017:4431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
200.208.141/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake auteursrechtelijke persoonlijkheidsrechten van architect tegen projectontwikkelaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], een architect, tegen De Vier Jaargetijden B.V., een projectontwikkelaar. De architect heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke sloop en wijziging van een kantoorpand dat hij in 1978 heeft ontworpen. Het kantoorpand, dat onder de bescherming van de Auteurswet valt, heeft jarenlang leeggestaan en is nu in gebruik als appartementencomplex. De architect vordert een verbod op de wijzigingen, omdat hij vreest voor inbreuk op zijn auteursrechtelijke persoonlijkheidsrechten. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de architect afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De architect stelt dat de wijzigingen aan de noordgevel in strijd zijn met de redelijkheid en dat de aanpassingen aan de zuidgevel kunnen leiden tot reputatieschade. De projectontwikkelaar heeft de wijzigingen verdedigd als noodzakelijk voor de nieuwe woonfunctie van het pand. Het hof heeft de grieven van de architect beoordeeld en geconcludeerd dat de wijzigingen aan de noordgevel niet in strijd zijn met de redelijkheid en dat er geen gevaar voor reputatieschade bestaat.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de architect af. De architect wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 15.000,-- voor salaris en € 718,-- aan verschotten. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.208.141/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/248956 / KG ZA 16-749
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 oktober 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.R. de Zwaan te Amsterdam,
tegen
DE VIER JAARGETIJDEN B.V.,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.S. Bouman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en De Vier Jaargetijden genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 december 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 november 2016 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningenrechter), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen hem als eiser in conventie/verweerder in reconventie en De Vier Jaargetijden als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Hoewel op verzoek van (in ieder geval: een van) partijen op 15 september 2017 een comparitie van partijen was bepaald, hebben zij die zitting (mede) opgevat als een pleidooi en de zaak doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, elk aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid hebben partijen nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben voorts enige vragen van het hof beantwoord.
Het hof heeft partijen tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld een schikking te treffen, maar die is niet bereikt. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen zoals in hoger beroep geformuleerd zal toewijzen, met veroordeling van De Vier Jaargetijden tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met beslissing over de proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De Vier Jaargetijden heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen.
2.2
Grief Ivan [appellant] ziet op de feiten waarop de voorzieningenrechter zich in het vonnis, in het bijzonder in rov 2, 5.8 en 5.16, heeft gebaseerd. Volgens [appellant] behoeven deze feiten verbetering en aanvulling. Het hof zal hiermee in het navolgende zo nodig rekening houden.
2.3
Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof deze ook als uitgangspunt zal nemen, waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover in hoger beroep van belang - om het volgende.
3.1.1
De Vier Jaargetijden is sinds 2015 eigenaar van het voormalig bestuurscentrum van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan de [adres] (hierna: het kantoorpand). Het kantoorpand heeft voor de aankoop een aantal jaren leeg gestaan.
3.1.2
Het kantoorpand maakt onderdeel uit van een complex, oorspronkelijk bestaande uit een drietal gebouwen rond een binnenhof, dat sinds het begin van de 18de eeuw heeft gediend als bestuurscentrum van de Noord-Hollandse waterschappen. Dit oorspronkelijk complex is in 1967 onder nummer [nummer] als [adres] ingeschreven in het monumentenregister.
3.1.3
[appellant] heeft in 1973 opdracht gekregen het complex uit te breiden met kantoorbebouwing langs de [adres] , aansluitend aan de historische
“architectenwoning” en een vergadercentrum aansluitend aan het historische “Gemeenlandshuis”, aan de zijde van de Zuidervesting. Deze uitbreiding is opgeleverd in 1978, vanaf welk moment het vergadergedeelte als vergadercentrum in (mede)gebruik is bij de gemeente [gemeente] (hierna: de Gemeente). Op dit moment wordt het vergadercentrum door de Gemeente nog gehuurd van De Vier
Jaargetijden.
3.1.4
Het kantoorpand is een bouwwerk dat valt onder de bescherming van de Auteurswet (Aw) (artikel 10 lid 1, aanhef en onder 6°Aw). [appellant] is als architect rechthebbende op de auteursrechtelijke persoonlijkheidsrechten in de zin van artikel 25 Aw met betrekking tot dit werk.
3.1.5
De Vier Jaargetijden is een projectontwikkelaar en heeft voorbereidingen getroffen voor de verbouw van het kantoorpand aan de [adres] tot een achttal appartementen; drie op de begane grond, drie op de eerste etage en twee L-vormige appartementen op de zolderverdieping (hierna: het bouwplan), welke appartementen inmiddels zijn verkocht onder de gemeenschappelijke naam “De Heemraadshof”. Voor het bouwplan zijn op 20 en 21 januari 2016 omgevingsvergunningen verleend voor de gedeeltelijke sloop en het gedeeltelijk vervangen van het kantoorpand.
3.1.6
Bij brief van 7 december 2015 heeft Prof. Ir. [A] (hierna: [A] ) zijn bezorgdheid uitgesproken over het bouwplan, waartoe hij in zijn brief het volgende aanvoert:
“(…)
Het voorliggende gebouwencomplex is een zeldzaam mooi Hollands Ensemble bij gratie van haar geprononceerde ligging te midden van het buitengewoon mooie historische stadsgezicht van [woonplaats] maar ook door de uitmuntende toevoegingen van de zichtbaar klassiek geschoolde architecten schaling en prof. ir. [appellant] in 1974 resp. 1979.
[appellant] analyseerde en begreep bij aanvang van zijn opdracht de bijzondere kwaliteiten van dc voorliggende historische context en klassieke panden ter plekke. Vervolgens slaagde hij er op voortreffelijke wijze in om door middel van genereuze stedenbouwkundige en architectonische principes (t.w. routing, schaal, proportie, kleur, lichtinval etc.) met zijn nieuw ontworpen bouwdelen een knap geheel te midden van de bestaande context te smeden en zodoende een memorabel en klassiek ensemble te componeren.
Betreurenswaardig zijn in dat verband de genomen besluiten omtrent verkoop en op handen zijnde functiewijziging. De voorliggende verbouwingsvoorstellen doen op het eerste gezicht onschuldig aan maar blijken hij nauwkeuriger bestudering ter plekke een ongemeen dominante impact voor het monumentale karakter te impliceren.
Allereerst dreigt de prachtige sequentie van openbare plekken en hoven met één brutale beweging t.b.v. een aanlokkelijke privatisering onderuit gehaald te worden en blijkt het hoofdprincipe van ontsluiting - de basis onder het hele plan - in de toekomst niet langer te bestaan.
Vervolgens worden bij het doorvoeren van de functionele wijzigingen extra architectonische ingrepen voorgesteld die het geheel ondubbelzinnig zullen aantasten - zelfs verminken. De onontkoombare gevolgen van de beslissingen zijn reeds heden met de in gang gezette verbouwingen aan de oostzijde van het complex zichtbaar. Zij spreken daarnaast ook duidelijk uit de ingediende plannen, met name die voor de zuidgevel van de woningen aan de zijde van de tweede binnenplaats. [appellant] ’s fijnzinnige en rijke detailleringen worden zonder enige noodzaak bruut gesloopt en voetstoots geacht vervangen te kunnen worden door hedendaagse no-nonsense standaardoplossingen.
(...)”
3.1.7
Op 14 juni 2016 heeft [appellant] De Vier Jaargetijden gesommeerd om uiterlijk 21
juli 2016 te bevestigen dat zij geen inbreuk zal maken op de persoonlijkheidsrechten van [appellant] op zijn ontwerp van het Heemraadscomplex en in het bijzonder op het ontwerp van het kantoorpand.
3.1.8
De ‘Welstand- en monumentencommissie [gemeente] ’ heeft in haar brief van 25 juli 2016, met daarin haar positieve advies ten aanzien van het project, mede in reactie op de brief van [A] , voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…)
De status van beschermd stadsgezicht heeft met zich gebracht dat de commissie veel aandacht heeft besteed aan de reconstructie van de voorgevel, zodat zo veel mogelijk recht is gedaan aan de huidige karakteristiek. Dat wordt door [A] in zijn second opinion onderkend.
De commissie heeft geoordeeld dat de aanpassingen aan de achtergevel inderdaad ingrijpend zijn, zoals door de heer [A] aangegeven, maar op basis van de welstandsnota en gezien de ligging in de binnenstad acceptabel zijn. Hoewel de commissie de renovatie van het blok graag in de context had gezien van een totale visie op het complex, acht zij de beschutte achterafligging van de achtergevel dermate informeel dat een incidentele aanpak op deze schaal geen inbreuk hoeft te vormen op het complex als geheel.
De commissie sprak haar waardering uit over de verandering in het ontwerp van de voorgevel die inhield dat de voordeuren in de achtergevel (de zuidgevel) werden geplaatst. Naar de mening van de commissie nam hierdoor, door de directe betrokkenheid van de woningen op het binnengebied, de kwaliteit van de binnentuin toe. Tevens is naar aanleiding van het advies van de commissie de uitbouw op de begane grond aan de achterzijde verkleind en meer in de baksteenarchitectuur opgenomen, waarin ook de dakterrassen meer zijn weggewerkt. Het plantmateriaal aan de achterzijde is daarmee komen te vervallen waardoor de gevel een hoogwaardige uitstraling kreeg. Deze gevel wijkt nu inderdaad af van de andere gevels in het binnengebied maar niet in die mate dat de commissie het een onacceptabele stijlinbreuk vindt.
(...)”
3.1.9
Tegen de verleende omgevingsvergunningen is onder meer door [appellant] bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. In het kader van de daartegen geëntameerde voorlopige voorziening procedure is voor wat betreft de noordgevel aan de [adres] namens [appellant] aangevoerd dat is voldaan aan de eis van de welstandscommissie om de bestaande architectuur te respecteren maar dat de zuidgevel op dat punt ongewijzigd is gebleven.
3.1.10
Op 6 oktober 2016 heeft [appellant] bij verzoekschrift ex artikel 1019e van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voorzieningenrechter (samengevat en voor zover van belang) verzocht om De Vier Jaargetijden te bevelen zich van iedere inbreuk op auteursrechten van [appellant] te onthouden respectievelijk zich van inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [appellant] te onthouden door aanvang en/of uitvoering van de gedeeltelijke sloopwerkzaamheden aan de gevels van het kantoorpand gelegen aan de [adres] en een eventueel reeds hierdoor veroorzaakte inbreuk te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. Bij beschikking van 7 oktober 2016 (hierna ook te noemen: het ex parte bevel) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegestaan zoals verzocht.
3.1.11
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector bestuursrecht, van 29 september 2016 zijn de bestreden omgevingsvergunningen in stand gelaten. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. In die bestuursrechtelijke procedure was ten tijde van de zitting in het voorliggende hoger beroep nog geen uitspraak gedaan.
3.1.12
Bij brief van 14 november 2016 heeft [A] het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente Volendam in reactie op de verleende omgevingsvergunningen het volgende bericht:
“(…)
Inmiddels heb ik kennis genomen van de brief van de Welstand- en monumentencommissie d.d. 25 juli 2016 waarin de commissie aangeeft dat de bedoelde aanpassingen inderdaad ingrijpend, maar gezien de ligging in het binnengebied naar zijn mening wel acceptabel zijn. “Hoewel de commissie de renovatie van het blok graag in de context had gezien van een totale visie op complex, acht zij de beschutte achterafligging van de achtergevel dermate informeel dat een incidentele aanpak op deze schaal geen inbreuk hoeft te vormen op het complex als geheel.”
De commissie gaat er hierbij ten onrechte aan voorbij dat het bij de zuidgevel niet gaat om een “achtergevel in een beschutte achterafligging” maar - sinds de spiegeling van de oorspronkelijke plannen - om de entreegevel tot een complex met acht appartementen, gelegen aan een openbaar toegankelijk gebied dat tevens dient ter ontsluiting van een naastgelegen vergadercomplex met publieke tribune en dat een belangrijke rol vervult in het brengen van samenhang in dit monumentale complex als geheel. Ik ben daarom van mening dat de commissie u geheel ten onrechte heeft geadviseerd om de voorgestelde verbouwingen toe te staan.
(…)”
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de door [appellant] gevorderde voorzieningen tot, samengevat, een verbod aan De Vier Jaargetijden om inbreuk te maken op zijn auteursrechtelijke persoonlijkheidsrechten afgewezen en de reconventionele vordering van De Vier Jaargetijden tot opheffing van het ex parte bevel (zie onder 3.1.10) toegewezen. De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten op grond van artikel 1019h Rv, begroot volgens het indicatietarief voor een niet eenvoudig kort geding.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] op met zes grieven, waarvan de eerste reeds hiervoor onder “Feiten” is behandeld. Tevens heeft [appellant] zijn eis gewijzigd c.q. vermeerderd en vordert hij eveneens een bevel tot staken van de sloopwerkzaamheden en voor zover deze betrekking hebben op de gevels, deze terug te brengen in de oorspronkelijke toestand.
3.4
Grief IIvan [appellant] ziet op de wijzigingen aan de noordgevel, waarin de ramen op de begane grond worden vervangen door openslaande deuren en op de bovenste verdieping een raam wordt geplaatst. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter in rov 5.8 ten onrechte overwogen dat de redenen voor deze wijzigingen zijn te vinden in de gewijzigde gebruikseisen en deze positief moeten worden gewaardeerd waar het zou gaan om het ontstaan van meer contact met de straat en de mogelijkheid om op de bovenste verdieping op ooghoogte naar buiten te kunnen kijken, terwijl de voorgestelde wijzigingen zodanig beperkt zouden zijn dat het basisidee van [appellant] intact blijft. Voorts heeft de voorzieningenrechter in rov 5.9 ten onrechte overwogen dat het verzet van [appellant] in strijd is met de redelijkheid, mede (rov 5.8) omdat hij zijn recht in dat opzicht zou hebben verwerkt door eerder in de bestuursrechtelijke procedure te bevestigen dat met het bouwplan aan de noordgevel voldaan is aan de eis van de ‘Welstand- en monumentencommissie [gemeente] ’ om de bestaande architectuur te respecteren, aldus nog steeds [appellant] .
3.4.1
In aanvulling op hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, waaronder de opinie van [A] , verwijst [appellant] naar het oordeel van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam van 11 januari 2017, die de voorgestelde openslaande deuren typologisch geen voor de hand liggende keuze acht en de gewijzigde raamopeningen op de bovenste verdieping nog onvoldoende in goede verhouding met het gehele geveloppervlak. Voorts benadrukt [appellant] dat de door hem voorgestelde hoogte van het raam op de tweede verdieping ruim voldoende is voor goed uitzicht. Ten slotte voert [appellant] aan dat van rechtsverwerking niet kan worden gesproken, nu hij enkele dagen na 5 juli 2016 (datum verzoekschrift voorlopige voorziening in de bestuursrechtelijk procedure als vermeld in rov 5.8, hof) op 14 juli 2016 De Vier Jaargetijden heeft gesommeerd de voorgenomen wijziging van de noordgevel achterwege te laten, aldus [appellant] .
3.4.2
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de wijzigingen in de noordgevel dermate beperkt zijn dat daarmee het basisidee van het ontwerp van [appellant] te aanzien van de gevelindeling blijft gehandhaafd. Ook heeft de voorzieningenrechter terecht geconstateerd dat deze wijzigingen zijn ingegeven door de gewijzigde functie van het gebouw, van kantoorpand naar woonbestemming c.q. appartementen voor starters. Het op de begane grond aanbrengen van openslaande deuren leidt tot meer contact met de straat, terwijl het vergroten van de hoogte van het raam in de nok zowel ervoor zorgt dat de bewoners op ooghoogte naar buiten kunnen kijken als ook van belang is voor de lichtinval op die verdieping. Aangezien [appellant] onvoldoende onderbouwd heeft toegelicht waarom hij in de bestuursrechtelijke procedures geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgenomen wijzigingen in de noordgevel en zelfs heeft bevestigd dat voor de noordgevel is voldaan aan zijn eis om de bestaande architectuur te respecteren maar zich daartegen in de voorliggende civielrechtelijke kort gedingprocedure wel verzet, deelt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter dat het verzet van [appellant] tegen de wijzigingen in de noordgevel in strijd is met de redelijkheid. De grief faalt.
3.5
Ten aanzien van de zuidgevel heeft de voorzieningenrechter in rov 5.13 als voorlopig oordeel gegeven dat hoe dan ook sprake is van een andere aantasting in de zin van artikel 25 lid 1 aanhef en onder d Aw, waartegen de Auteurswet bescherming beoogt te bieden indien deze aantasting nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in die hoedanigheid. Dit criterium is, aldus de voorzieningenrechter, evenwel niet absoluut en impliceert een afweging van belangen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter in rov 5.16 de omstandigheden vermeld op grond waarvan hij voorshands in rov 5.17 tot het oordeel is gekomen dat weliswaar sprake is van een aantasting als hiervoor bedoeld maar dat die geen nadeel zal kunnen toebrengen aan de eer of de naam van [appellant] als maker van het kantoorpand of aan zijn waarde in die hoedanigheid. Hiertegen komt [appellant] op met zijn
grieven III tot en met V, die het hof hierna achtereenvolgens zal behandelen.
3.5.1
Met grief III voert [appellant] , onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, rechtspraak en literatuur aan - samengevat - dat het criterium van artikel 25 lid 1 sub d Aw niet voorziet in een belangenafweging en dat het belang van de architect het in beginsel wint van het belang van de eigenaar indien naast de eis aan de aard van de wijziging is voldaan aan de nadere voorwaarde van aantasting van de eer of de naam van de maker (hierna ook: de reputatietoets).
3.5.1.1 Ook indien het hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat met betrekking tot de zuidgevel sprake is van een aantasting en niet, zoals De Vier Jaargetijden als primair verweer voert, van een ‘gewone’ wijziging als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub c, kan [appellant] niet in zijn betoog worden gevolgd. Uit de rechtsoverwegingen die volgen na rov 5.13 valt op te maken dat de voorzieningenrechter het beroep op artikel 25 lid 1 sub d Aw niet heeft afgewezen op grond van een belangenafweging maar omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aantasting nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van [appellant] of aan zijn waarde in zijn hoedanigheid van architect van het kantoorpand. De grief heeft dan ook geen succes.
3.5.2
Met grief IV betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter de reputatietoets onjuist heeft uitgevoerd in de vorm van een afweging van belangen, terwijl deze objectief dient te geschieden. Dit betekent dat bij een aantasting van het werk de mogelijkheid van reputatieschade gegeven is. Aan de reputatietoets komt geen zelfstandige betekenis toe maar de uitkomst wordt bepaald door het gewicht dat men toekent aan de ernst van de aantasting van het werk, aldus het primaire standpunt van [appellant] . Zou aan de reputatietoets wel zelfstandige betekenis toekomen, dan moet er een geldige reden bestaan die de aantasting zou kunnen rechtvaardigen. Volgens [appellant] bestaat voor de voorgenomen wijzigingen geen noodzaak, zijn deze vanuit de functiewijziging van kantoor naar woning zelfs onwenselijk, zijn er alternatieven aanwezig, is er bereidheid tot overleg, moet hij, [appellant] , worden gerekend tot de top van de Nederlandse architecten, is het ontwerp van [appellant] exemplarisch voor zijn scheppend vermogen, zijn de voorgenomen veranderingen ingrijpend en is de architectonische kwaliteit van het plan van De Vier Jaargetijden onvoldoende.
3.5.2.1 Het hof verwerpt het primaire standpunt van [appellant] dat in geval van aantasting de mogelijkheid van reputatieschade reeds gegeven is. Ook indien sprake is van aantasting dient de rechter op objectieve wijze na te gaan of aannemelijk is dat de maker van het aangetaste werk daardoor reputatieschade zal lijden.
Evenals de voorzieningenrechter komt het hof tot het voorlopig oordeel dat dit niet het geval is en de aantasting geen nadeel zal kunnen toebrengen aan de eer of naam van [appellant] als maker van het kantoorpand of aan zijn waarde in die hoedanigheid. Zoals de voorzieningenrechter op goede gronden heeft overwogen, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, moet een maker van een gebouw zoals [appellant] er rekening mee houden dat er in de loop van de tijd in verband met functionele wijzigingen van de bestemming veranderingen nodig zijn die zelfs tot (gedeeltelijke) aantasting van het werk kunnen leiden. Het gebouw is een kantoorpand dat bijna veertig jaar ongewijzigd is gebleven, ruim zeven jaar leeg heeft gestaan en thans op verzoek van de gemeente gaat voorzien in de behoefte aan woonruimte c.q. starterswoningen. De aantasting is niet lichtvaardig tot stand gekomen en De Vier Jaargetijden heeft aannemelijk gemaakt dat de aanpassingen aan de niet vanaf de openbare weg zichtbare zuidgevel/achtergevel, bestaande uit grote(re) ramen, nieuwe entrees en balkons op de eerste etage, uitsluitend zijn gemaakt in het kader van de nieuwe woonfunctie. In dat licht was De Vier Jaargetijden dan ook niet gehouden de door [appellant] voorgestelde alternatieven voor de zuidgevel te volgen. Evenmin heeft [appellant] weersproken dat zijn werk goed is gedocumenteerd. De grief faalt.
3.5.3
Volgens grief V heeft de voorzieningenrechter de belangenafweging in rov 5.16 onjuist uitgevoerd en in rov 5.17 ten onrechte geoordeeld dat weliswaar sprake is van een aantasting maar dat die geen nadeel zal kunnen toebrengen aan de eer of naam van [appellant] als maker.
3.5.3.1 Hetgeen deze grief aan de orde stelt, is reeds in de voorgaande grief behandeld en verworpen, waarin het hof overweegt dat de voorzieningenrechter op basis van een objectieve toets terecht en op goede gronden tot het voorlopig oordeel is gekomen dat gevaar voor reputatieschade zich niet voordoet.
3.6
Met
grief VIkomt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vorderingen, de toewijzing van de vordering van De Vier Jaargetijden en de veroordeling van [appellant] in de kosten. Gelet op het falen van de voorgaande grieven mist deze grief zelfstandige betekenis en kan zij daarom buiten behandeling blijven.
3.7
De conclusie is dat alle grieven falen, zodat het hof niet toekomt aan behandeling van de vermeerderde eis van [appellant] als onder 3.3 weergegeven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] dient de kosten van het hoger beroep te dragen. Aangezien de hoogte van deze door De Vier Jaargetijden onderbouwde kosten niet is bestreden, begroot het hof deze met inachtneming van de Indicatietarieven hoven voor normale kort gedingprocedures op € 15.000,--.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, conform het bepaalde in artikel 1019h Rv tot op heden aan de zijde van De Vier Jaargetijden begroot op € 718,-- aan verschotten en op € 15.000,-- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, J.F. Aalders en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.