Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
I. zal bepalen dat de huurprijs op grond van de staat van de woning wordt gematigd (primair vanaf 1 maart 2010 en subsidiair vanaf 1 maart 2015) en wordt vastgesteld op 50% daarvan althans op een bedrag waarmee de vordering van [geïntimeerden] (ten bedrage van € 8.874,46) tot nihil wordt gereduceerd,
II. voor recht zal verklaren dat “de huurverhogingen en de indexeringsclausule” ten onrechte zijn toegewezen althans een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is,
III. zal bepalen tot welk bedrag de vordering van [geïntimeerden] redelijkerwijs had kunnen worden toegewezen, en
IV. [geïntimeerden] zal veroordelen tot terugbetaling van wat meer dan ingevolge de vordering onder III bepaald is toegewezen,
V. met beslissing over de proceskosten, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de nakosten, met wettelijke rente.
2.De feiten
3.De beoordeling
Algemeen
Echter deze bouwkundige kwaliteitsgebreken worden geacht niet belemmerend te hebben gewerkt op het woongebruik.” [curs. hof]
grief Ireeds daarom faalt.
wordtde huurprijs voor het eerst per 1 juli 2010 en vervolgens jaarlijks aangepast volgens het gestelde in artikel 18 van de algemene bepalingen, wat betekent dat de huurprijswijzigingen krachtens voornoemd artikel 4.2 elk jaar van rechtswege hebben plaatsgevonden op de wijze (van berekening) als in genoemd artikel 18 voorzien. Dat de wijze van berekening die [geïntimeerden] hebben toegepast bij de samenstelling van hun vordering tot betaling van de huurachterstand door [appellanten] (resulterend in een bedrag van € 8.874,46, te vermeerderen met wettelijke rente) niet conform deze bepaling is geweest, hebben [appellanten] niet gesteld en is evenmin anderszins gebleken. Voor zover in de stellingen van [appellanten] een beroep op verjaring ligt besloten, is dat ongegrond. Gelet op de in dezen krachtens artikel 3:307 lid 1 BW toepasselijke termijn van vijf jaar, het tijdstip van de eerste huurprijswijziging (1 juli 2010) en het moment waarop door [geïntimeerden] aanspraak op betaling ter zake werd gemaakt (16 mei 2015), is deze vordering niet verjaard. Gelet hierop en op wat hiervoor (onder 3.4 en 3.5) is overwogen, is voor toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW en/of artikel 3:13 BW geen plaats. Het voorgaande impliceert dat ook
grief IIwordt verworpen.
grief IIIfaalt.