ECLI:NL:GHAMS:2017:4408
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- E. Mijnsberge
- M.M. van der Nat
- H.A. van Eijk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van het rechtsmiddel
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2016. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en thans gedetineerd in [detentie], had hoger beroep ingesteld tegen het eerder uitgesproken vonnis. Tijdens de zitting op 17 oktober 2017 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 augustus 2017 een akte heeft ingediend waarin hij zijn grieven tegen het vonnis in eerste aanleg intrekt. Hierdoor heeft de verdachte aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. Het hof concludeert dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met nader onderzoek van de zaak.
Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.