In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 4 april 2016 te Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder de verplichting te vervullen om ter plaatse te blijven. De tenlastelegging omvatte het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was toegebracht aan een ander, in dit geval de aangever. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 september 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ongeval. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende steun bieden voor de conclusie dat de verdachte betrokken was bij het ongeval en dat hij de verplichting had om ter plaatse te blijven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte.