ECLI:NL:GHAMS:2017:4384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
23-001197-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval en doorrijden na ongeval met letsel en schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 4 april 2016 te Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder de verplichting te vervullen om ter plaatse te blijven. De tenlastelegging omvatte het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was toegebracht aan een ander, in dit geval de aangever. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 september 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ongeval. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende steun bieden voor de conclusie dat de verdachte betrokken was bij het ongeval en dat hij de verplichting had om ter plaatse te blijven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001197-17
datum uitspraak: 19 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-188910-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 april 2016, te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Stadhouderskade, de plaats(en) van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan (een) ander(en) (te weten respectievelijk [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het wettig en overtuigend bewijs dat zijn cliënt rechtstreeks bij een verkeersongeval is betrokken geweest dan wel dat hij dit heeft veroorzaakt, ontbreekt, zodat hij dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daaraan – zakelijk weergegeven - onder andere het volgende ten grondslag gelegd.
De verklaringen van de aangever en de getuige [getuige 1] komen niet met elkaar overeen. Beide verklaringen komen er op neer dat de verdachte de val van de aangever met zijn scooter zou hebben veroorzaakt, maar over de feitelijke toedracht spreken de aangever en de genoemde getuige elkaar tegen. De verklaring van de getuige [getuige 2] is niet relevant, nu deze getuige niet heeft gezien wat de oorzaak van de val was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de verklaring van de aangever voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Het hof vindt die steun in de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2] . Uit deze verklaringen, evenals uit de verklaring van de aangever, is af te leiden dat er tussen de aangever, rijdend op een scooter, en de verdachte, rijdend in een personenauto, onenigheid is ontstaan in het verkeer. Tijdens de interactie die vervolgens tussen de verdachte en de aangever –al rijdend met hun beide voertuigen- plaats heeft gehad is de aangever op enig moment dicht achter de auto van de verdachte ten val gekomen. Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep lag de scooter van de aangever op straat op een afstand van vier tot vijf meter achter de plaats waar hij zijn auto tot stilstand had gebracht voor een verkeerslicht. Het hof laat in het midden hoe het ongeval precies is ontstaan, maar concludeert op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen dat de verdachte door zijn rol in voornoemde interactie betrokken is geweest bij het verkeersongeval in een mate die geacht moet worden de verplichting in het leven te hebben geroepen om ter plaatse te blijven. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2016, te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Stadhouderskade, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander te weten [slachtoffer] schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis waarvan
€ 250,- euro subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is betrokken geweest bij een verkeersongeval. Daaraan gingen uitingen van irritatie tussen hem en de aangever en enkele manoeuvres met hun voertuigen vooraf. De verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten nadat hij onvoldoende de gelegenheid had geboden tot vaststelling van zijn identiteit. De verdachte is doorgereden, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat schade was veroorzaakt bij het slachtoffer, nu hij de scooter van het slachtoffer op de grond heeft zien liggen, maar vervolgens niets heeft ondernomen. Dit getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als verkeersdeelnemer en dit neemt het hof de verdachte dan ook kwalijk.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. R.M. Steinhaus en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 september 2017.