ECLI:NL:GHAMS:2017:437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
200.193.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en aanvaardbaarheidstoets in het civiel recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man als onderhoudsplichtige werd verplicht een verhaalsbijdrage van € 709,- per maand te betalen aan de gemeente Beverwijk, ter ondersteuning van zijn ex-vrouw en kinderen. De man is op 22 juni 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 maart 2016. De gemeente heeft op 17 augustus 2016 een verweerschrift ingediend, maar is niet verschenen op de zitting van 16 november 2016. De man heeft zijn verweer gepresenteerd, waarbij hij aanvoert dat hij geen draagkracht heeft om de verhaalsbijdrage te voldoen, gezien zijn aanzienlijke schuldenlast en het feit dat hij in 2013 failliet is verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds 2009 met een aanzienlijke schuldenlast kampt en dat hij door beslaglegging op zijn salaris niet in zijn noodzakelijke levensonderhoud kan voorzien. Het hof oordeelt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen draagkracht heeft voor het betalen van enige verhaalsbijdrage. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de gemeente wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 februari 2017
Zaaknummer: 200.193.706/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/238279 / FA RK 16-439
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Akkas te Haarlem,
tegen
de gemeente Beverwijk,
zetelende te Beverwijk,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd.
1.2.
De man is op 22 juni 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 maart 2016 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/238279 / FA RK 16-439.
1.3.
De gemeente heeft op 17 augustus 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 16 november 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
De man en zijn advocaat zijn ter terechtzitting verschenen.
1.6.
De gemeente is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.7.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de advocaat van de man nog stukken aan het hof toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De man en [X] (hierna: de vrouw) zijn gehuwd geweest. Uit hun op 26 maart 2009 door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren [kind 1] [in] 2005 en [kind 2] [in] 2006 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2.
Aan de vrouw wordt sinds 11 februari 2009 een uitkering toegekend op grond van de Participatiewet (tot 1 januari 2015: Wet werk en bijstand).
2.3.
Bij brief van 15 april 2014 is de man - als onderhoudsplichtige jegens de vrouw en de kinderen - door de gemeente verzocht informatie te verstrekken over zijn inkomsten en uitgaven teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen te bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, de man een verhaalsbijdrage moet betalen. Bij brief 30 april 2014 is dit verzoek herhaald.
2.4.
Bij verhaalsbeschikking van de gemeente van 4 augustus 2014 is de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moet betalen door de gemeente vastgesteld op € 709,- per maand met ingang van 1 juni 2014.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.5.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1965. Hij is alleenstaand.
Hij is werkzaam in loondienst. Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over de periode van 30 november 2015 tot 4 januari 2016 € 2.175,- bruto, exclusief (overwerk)toeslagen en vakantietoeslag/eindejaarsuitkering.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2013 is de man - voor zover hier van belang - in staat van faillissement verklaard. Bij arrest van 16 april 2013 heeft dit hof het vonnis bekrachtigd.
Een verzoek van de man om (opnieuw) toegelaten te worden tot het wettelijk schuldsaneringstraject is op enig tijdstip daarna afgewezen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de gemeente, een door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de vrouw en de kinderen, met ingang van 1 juni 2014 te betalen verhaalsbijdrage vast te stellen van € 709,- per maand, toegewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen c.q. de verhaalsbijdrage vast te stellen op nihil. Voorts verzoekt de man de gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
De gemeente verzoekt het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht, en het verzoek tot veroordeling in de proceskosten af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Tussen partijen is in geschil de door de man, in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de kinderen en de vrouw, aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage in verband met de bijstand die de gemeente aan de vrouw, mede ten behoeve van de kinderen met ingang van 1 juni 2014 verstrekt. Aan de orde is de draagkracht van de man. Niet in geschil is de behoefte van de vrouw en de kinderen.
4.2.
De man betoogt dat de rechtbank een beslissing heeft genomen op basis van onjuiste c.q. onvolledige gegevens, omdat hij van de gemeente en de rechtbank geen stukken heeft ontvangen. Daardoor heeft hij in eerste aanleg geen verweerschrift kunnen indienen. Voor zover de man hiermee beoogt te stellen dat reeds daarom de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, faalt de grief. De man heeft immers in hoger beroep de gelegenheid gehad - en benut - om zijn verweer uiteen te zetten.
4.3.
De man stelt voorts - kort gezegd - dat hij geen draagkracht heeft om enige verhaalsbijdrage te voldoen. Hij voert hiertoe aan dat hij reeds lange tijd vele en aanzienlijke (al dan niet huwelijkse) schulden heeft, waarop hij dient af te lossen. Indien hij een bijdrage moet betalen, zal hij niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kunnen voorzien en zal hij minder dan de voor hem geldende bijstandsnorm overhouden, aldus de man.
Het hof begrijpt het verweer van de man in dit verband aldus dat hij een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets.
Het hof overweegt als volgt. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Voldoende is komen vast te staan dat de man sinds 2009 een aanzienlijke schuldenlast heeft. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de man enkele jaren de wettelijke schuldsanering van toepassing is geweest en dat hij in maart 2013 failliet is verklaard. Voorts blijkt dat door verschillende schuldeisers in verband met de schulden van de man beslag is gelegd op zijn salaris tot een bedrag € 1.232,- per maand. Van hetgeen hij overhoudt, dient nog (onder meer) zijn huur en ziektekosten te worden betaald. De man heeft ter zitting in hoger beroep, onweersproken, verklaard dat hij geen (avond)toeslag meer ontvangt. Gelet op het vorenstaande acht het hof het aannemelijk dat de man bij oplegging van een verhaalsbijdrage niet in staat zal zijn in zijn noodzakelijke levensonderhoud te voorzien en onder 90% van de bijstandsnorm zal zakken. Daarbij dient de man naar het oordeel van het hof, gelet op de lange periode dat hij de schulden heeft, ook de kans te krijgen om zijn schulden af te lossen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets slaagt en dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot op dit moment geen draagkracht heeft voor het betalen van enige verhaalsbijdrage. De bestreden beschikking zal dan ook worden vernietigd en het inleidend verzoek van de gemeente zal worden afgewezen.
4.4.
Er bestaat onvoldoende aanleiding de gemeente te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de gemeente af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. J.C.E. Ackermans-Wijn, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier en is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2017.