ECLI:NL:GHAMS:2017:4364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
23-000460-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bedreiging met zware mishandeling en vordering immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van een buurman op 4 juni 2015 te Amsterdam. De verdachte zou met een mes dreigend voor de buurman hebben gestaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie kwam. De verdachte werd schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat er sinds het incident geruime tijd was verstreken en de verdachte geen eerdere strafbare feiten had gepleegd.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 200,00 voor immateriële schade. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich echter niet opnieuw gevoegd, en het hof oordeelde dat de vordering niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan onderbouwing. Het hof concludeerde dat er geen geestelijk letsel was aangetoond door de benadeelde partij, waardoor de vordering moest worden afgewezen. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000460-17
datum uitspraak: 30 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-109409-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 4 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes voor voornoemde [slachtoffer] gestaan en/of heen en weer heeft gezwaaid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 4 juni 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes voor voornoemde [slachtoffer] gestaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a Sr

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat toepassing zal worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft bij de vraag naar de sanctietoepassing gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van haar buurman door een broodmes uit haar handtas te pakken en dit voor zich te houden terwijl zij tegenover hem stond. In beginsel dient voor een dergelijk vergrijp een straf te volgen. Daarbij komen in beeld de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, welke straffen hun weerslag hebben gevonden in de Landelijke Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor bedreiging door het tonen van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp een taakstraf van zestig uren genoemd.
Tot oplegging van een dergelijke straf zal het hof in dit bijzondere geval niet overgaan. Daartoe is het volgende redengevend. Allereerst is er sinds het incident, dat op 4 juni 2015 plaatshad, al geruime tijd verstreken. Verder heeft de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2017, zich voor noch na 4 juni 2015 schuldig gemaakt aan strafbare feiten die ter kennis van justitie zijn gekomen. Tot slot is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte inmiddels uit eigener beweging is verhuisd waarmee een einde is gekomen aan de conflictueuze woonsituatie tussen haar en haar buurman.
Gelet op het vorenstaande acht het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, het in dit geval raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard bij gebrek aan onderbouwing van de vordering.
Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat zij niet gehouden is de opgevoerde schade te vergoeden, zakelijk weergegeven omdat die schade (mede) het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken. Dat sprake is van geestelijk letsel is evenmin door de benadeelde partij gesteld, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Hetgeen van de zijde van de verdachte verder naar voren is gebracht behoeft bij die stand van zaken geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Lolkema en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2017.
Mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.