ECLI:NL:GHAMS:2017:4363

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
23-001349-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten in een woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hoger beroep was onbeperkt ingesteld, waardoor het hof ook de vrijspraak kon toetsen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 156 hennepplanten in een woning te Amsterdam op 22 januari 2016. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende zeggenschap over de woning had en dat zij geacht kon worden de hennepplanten aanwezig te hebben gehad. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en concludeerde dat zij zich bewust was van de aanwezigheid van de planten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals de rol van de verdachte in de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001349-17
datum uitspraak: 30 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-160660-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1:zij op of omstreeks 22 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 156 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bekend was met de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam en de voor het kunnen aannemen van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) ontbreekt. Het enkele feit dat de verdachte met regelmaat in die woning verbleef maakt niet dat zij op de hoogte moet zijn geweest of betrokken moet zijn geweest bij de kwekerij, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 22 januari 2016 is er in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin 156 hennepplanten. De woning, waarvan alle vertrekken zich op één verdieping bevonden, werd in die tijd bewoond door [medeverdachte] en de verdachte. De kwekerij bevond zich in één van de twee slaapvertrekken van de woning. Het vertrek met de kwekerij grensde aan en had ventilatieopeningen naar de badkamer. De toegang tot dit vertrek lag tegenover de deur naar de woonkamer. Voor de deuropening van dat vertrek was een losse plaat hout (een schot) bevestigd, met een scharnier aan de bovenzijde. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij van de hennepkwekerij afwist, dat hij de aangetroffen plantjes heeft gekweekt en dat er één eerdere oogst is geweest. Het hof neemt deze feiten als vaststaand aan.
De verdachte heeft verklaard dat zij niets van de hennepkwekerij heeft geweten, zij in de veronderstelling verkeerde dat in het bewuste slaapvertrek Chinees porselein van de grootmoeder van [medeverdachte] was opgeslagen, het vertrek met het schot was afgesloten om te voorkomen dat de 4- of 5-jarige dochter van [medeverdachte] die ruimte zou betreden en haar geen bijzondere hennepgeur was opgevallen, omdat [medeverdachte] 5 tot 7 joints per dag rookte. Het hof stelt deze verklaring als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Daartoe is redengevend dat:
- inspecteur van politie [verbalisant] reeds toen hij zich buiten voor de toegangsdeur en de trap van de bovenwoning bevond een hele scherpe lucht van verse hennepplanten rook (p. 62);
- de verdachte een vaste relatie met [medeverdachte] had, sedert acht maanden op genoemd adres met hem samenwoonde en daar gemiddeld 5 nachten per week sliep (verklaring van de verdachte in hoger beroep);
- de verdachte niet met een gebrek aan het reukorgaan kampte (verklaring van de verdachte in hoger beroep);
- de hennepkwekerij niet was voorzien van ventilatoren (p. 32);
- voor de juistheid van de stellingen omtrent de opslag van Chinees porselein en het wietgebruik van [medeverdachte] in het procesdossier geen enkel solide aanknopingspunt te vinden is, in het bijzonder niet in de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen.
Het hof concludeert tegen deze achtergrond dan ook dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich ten volle bewust is geweest van de aanwezigheid van de hennepplanten in de woning. Nu de verdachte voorts heeft verklaard dat zij aan [medeverdachte] € 400 per maand voor de huur betaalde (p. 49) en dat daartoe (naar het hof begrijpt: door de verdachte en [medeverdachte] ) een contract was opgesteld (verklaring van de verdachte in hoger beroep), is het hof van oordeel dat de verdachte zodanige zeggenschap over de woning en daarmee de hennepplanten kon uitoefenen dat (ook) zij geacht kan worden die planten aanwezig te hebben gehad (vgl. HR 15 september 1986, NJ 1987, 359) en dat zij in dat opzicht en kennelijk ingevolge een al dan niet stilzwijgende afspraak bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte] (vgl. HR 4 september 2012, ECLI:HR:2012:BX4260). Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in zoverre verworpen.
Op grond van het procesdossier kan echter niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte nauw en bewust heeft samen gewerkt met [medeverdachte] ten aanzien van het telen, bereiden, bewerken of verwerken van de hennep. Van deze onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde zal zij worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:zij op 22 januari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) 156 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder
1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar toenmalige partner schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van ruim 150 hennepplanten. Het gebruik van hennep is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit. De bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid hennepplanten is zodanig dat mag worden aangenomen dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel, hetgeen het hof de verdachte aanrekent.
De door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf doet voldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de straffen die door rechters voor het aanwezig hebben van een soortgelijke hoeveelheid hennepplanten worden opgelegd. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat de verdachte direct betrokken is geweest bij het plaatsen, het telen of het oogsten van de in haar woning aanwezige hennepplanten.
Het hof acht daarom, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Lolkema en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2017.
Mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.