2.3.Op 16 november 2007 hebben partijen een bij notariële akte vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere het volgende is bepaald:
“
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3(…)2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt verstaan het begrip inkomen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premieheffing-volksverzekeringen.
3. Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
4. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
5. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
Artikel 4
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen ondermeer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
2. Premies van overlijdensrisicoverkering (daaronder het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering begrepen) vallen niet onder de kosten van de huishouding.
(…)
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering.
1. Partijen hebben (…) ieder voor de onverdeelde helft in vrije gemeenschap verkregen: het woonhuis in aanbouw met ondergrond (…) plaatselijk bekend als [a-straat]
(…)
4. Partijen zullen de exploitatie van gemeld registergoed, zolang de samenleving voortduurt, voor gezamenlijke rekening voeren. Onder de exploitatielasten wordt ondermeer begrepen de vaste lasten aan het registergoed verbonden, zomede de rente en aflossing van de daarop rustende financieringen. Mochten partijen op gemelde financiering aflossen, dan zullen ze ervoor zorgdragen dat ze steeds eenzelfde bedrag aan de aflossing bijdragen.
(…)
6. Mocht één der partijen in enig kalenderjaar voor meer dan de helft hebben bijgedragen in de exploitatiekosten, dan is de andere partij verplicht dit meerdere uiterlijk op één juli volgend op dat kalenderjaar aan die partij te restitueren. Na één juli volgend op dat kalenderjaar kan geen verrekening meer worden gevorderd met betrekking tot gemelde exploitatiekosten.
Artikel 6
1. Indien deze overeenkomst eindigt, anders dan door het overlijden van één van partijen of huwelijk/geregistreerd partnerschap in algehele gemeenschap van goederen, en partijen omtrent toescheiding van het registergoed niet binnen zes maanden overeenstemming bereiken, dan verplichten zij zich tegenover elkaar hun volledige medewerking tot vervreemding in ontruimde staat te verlenen, zulks op verbeurte van de nalatige partij van een onmiddellijk opeisbare boete van éénhonderdduizend euro (€ 100.000,00). Van de verkoopopbrengst zal eerst de hypothecaire geldlening worden afgelost verminderd met de afkoopwaarde – per de dag van verbreking van de samenleving – van de afgesloten levensverzekeringen.”