ECLI:NL:GHAMS:2017:4253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
200.218.660/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezag en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige] en [dochter]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van één jaar. De moeder heeft haar hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ingetrokken, waardoor het hof zich enkel heeft kunnen buigen over de ondertoezichtstelling van [dochter].

De moeder heeft aangevoerd dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling, omdat het goed gaat met [dochter]. De raad voor de kinderbescherming heeft echter betoogd dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, waaronder schoolverzuim en verwaarlozing. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [dochter] ten tijde van de bestreden beschikking zorgelijk was, maar dat de omstandigheden inmiddels zijn veranderd. Er is geen sprake meer van schoolverzuim en [dochter] ontwikkelt zich goed.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [dochter] niet langer noodzakelijk is en heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van [dochter]. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep ten aanzien van [de minderjarige]. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling tot heden, maar het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [dochter] is afgewezen voor de periode vanaf heden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.218.660/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/255789 / JU RK 17-351
beschikking van de meervoudige kamer van 17 oktober 2017 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Verhagen te Hoofddorp,
en
de Raad voor de Kinderbescherming Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als belanghebbenden zijn voor het overige aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader van [de minderjarige] );
- de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI);
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 5 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 april 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de raad van 21 juli 2017, ingekomen op 24 juli 2017;
- een brief van de zijde van de moeder van 21 juli 2017 met bijlage, ingekomen op 24 juli 2017;
- een brief van de zijde van de GI van 2 augustus 2017 met bijlagen, ingekomen op 3 augustus 2017;
- een brief van de zijde van de moeder van 24 augustus 2017, met bijlagen, ingekomen op 25 augustus 2017.
2.3
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De vader van [de minderjarige] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader van [de minderjarige] is [in] 2002 [de minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [X] (hierna te noemen: de vader van [dochter] ) is [in] 2011 [dochter] (hierna te noemen: [dochter] ) geboren. De vader van [dochter] heeft haar erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig gezag uit over [dochter] .
3.3
[de minderjarige] woont sinds juli 2017 bij zijn vader. [dochter] woont, samen met haar meerderjarige broer [Y] bij de moeder. Zij heeft geen contact meer met haar vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover thans van belang, [de minderjarige] en [dochter] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar tot 5 april 2018.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen, af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft haar hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ter terechtzitting in hoger beroep op 1 september 2017 ingetrokken. De aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking kunnen daardoor niet meer worden onderzocht, zodat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Ter beoordeling ligt derhalve aan het hof de vraag voor of de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [dochter] voor de duur van 12 maanden, terecht en op goede gronden heeft toegewezen en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder kan zich niet in vinden in de bestreden beschikking en voert daartoe het navolgende aan. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [dochter] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Het gaat goed met [dochter] . Ze komt op tijd op school en verzuimt niet. Er is rust in het gezin nu [de minderjarige] bij zijn vader is gaan wonen. De moeder ontkent dat [dochter] zonder toezicht bij winkels en op pleinen is gezien. Er zijn geen, althans onvoldoende, ernstige zorgen omtrent de ontwikkeling van [dochter] . De moeder is van mening dat er geen gronden zijn voor een ondertoezichtstelling.
5.4
De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd. De raad verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Er was ten tijde van de bestreden beschikking sprake van schoolverzuim bij [dochter] en [de minderjarige] en er bestond het vermoeden dat de kinderen aan hun lot werden overgelaten waarbij de moeder onvoldoende tegemoet kwam aan de wensen van de kinderen. De zorgtaken werden door haar broers gedaan. Thans is [de minderjarige] verhuisd naar zijn vader waardoor hij plotseling uit [dochter] ’s leven is verdwenen. Dat is zorgelijk. Zij heeft geen contact met haar vader en nu ook niet meer met een van haar broers. De moeder accepteert de hulpverlening onvoldoende en een vrijwillig kader is niet aan de orde nu de moeder geen probleembesef heeft. De moeder geeft bovendien geen openheid van zaken over haar eigen problematiek. Er is sprake van een zorgelijke voorsituatie en er kan nog veel gebeuren. De raad is van mening dat de ondertoezichtstelling op terechte gronden is afgegeven en dat die gronden thans nog aanwezig zijn.
5.5
De GI onderschrijft het betoog van de raad. Op dit moment is door de verhuizing van [de minderjarige] veel onrust in het gezin. Omdat [dochter] en [de minderjarige] een hechte band hebben, weet de GI niet wat de verhuizing emotioneel met [dochter] zal doen. Er is aan het begin van de maand een zorgmelding gedaan omdat de moeder de vader van [dochter] heeft bedreigd. De moeder staat niet open voor hulpverlening en er is weinig zicht op [dochter] . De GI acht het noodzakelijk om de opvoeding van [dochter] te blijven volgen; de positieve ontwikkeling van [dochter] is er pas sinds kort.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [dochter] is een meisje van thans vijf jaar oud. Zij woonde tot voor kort met haar broer [de minderjarige] en haar meerderjarige broer [Y] bij de moeder. Op 30 september 2016 is er bij het Multi Disciplinair Centrum Kindermishandeling een anonieme melding binnengekomen over mogelijk middelengebruik van de moeder, verwaarlozing van [de minderjarige] en [dochter] , c.q. pedagogische onmacht van de moeder. Ook zou de moeder meerdere partners hebben die regelmatig in en uit het huis lopen. [dochter] is meerdere keren alleen buiten en bij winkels gezien en er is sprake van fors schoolverzuim. Het Multi Disciplinair Centrum Kindermishandeling (MDCK) was van mening dat er een drangkader nodig was, omdat vrijwillige hulpverlening niet van de grond is gekomen nu de moeder niet wilde meewerken.
De raad is vanwege bovengenoemde zorgen over [de minderjarige] en [dochter] in december 2016 gestart met een raadsonderzoek. Op basis van het onderzoek achtte de raad een ondertoezichtstelling noodzakelijk vanwege het schoolverzuim van de kinderen, de meldingen dat [dochter] zonder toezicht van een volwassene bij winkels en op pleinen is gezien, de thuissituatie en de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling is de gezinssituatie gewijzigd. [de minderjarige] woont sinds juli 2017 bij zijn vader. Zowel [de minderjarige] als de vader achten de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] behulpzaam en wensen deze in stand te houden. Met [dochter] gaat het goed. Er is thans geen sprake van schoolverzuim en de concentratie van [dochter] is goed, [dochter] luistert naar de leerkracht en zoekt de leerkracht op zodra er iets is. [dochter] wordt omschreven als een vrolijk meisje dat zich goed ontwikkelt. Zij ziet er verzorgd uit en ontwikkelt zich leeftijdsadequaat.
5.7
Alles overziend is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [dochter] ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was om ernstige ontwikkelingsbedreigingen af te wenden, maar dat niet is gebleken dat deze omstandigheden zich thans nog voordoen. Er was sprake van ernstig schoolverzuim en er waren verschillende meldingen dat [dochter] op straat was aangetroffen zonder begeleiding van een volwassene. Ook waren er ernstige zorgen omtrent de thuissituatie van de moeder en middelen- en/of medicijngebruik. De beide broers van [dochter] oefenden zorgtaken uit, die de moeder zou moeten oppakken.
Thans is de situatie echter anders. Er is niet langer sprake van schoolverzuim. Het gaat goed op school en er is meer rust in het gezin, hetgeen samenhangt met het gegeven dat [de minderjarige] nu bij zijn vader inwoont. Er zijn geen nieuwe meldingen binnengekomen waaruit zou blijken dat [dochter] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Ook vertoont [dochter] geen zogenaamde kindsignalen. Het gaat goed met [dochter] en zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. Moeder heeft via haar huisarts inzicht gegeven in haar medicijngebruik en heeft aangegeven dat zij haar medicijngebruik bestaat uit een dagelijkse hoeveelheid Temazepam, waarbij het gebruik wordt gecontroleerd door de huisarts. Hoewel voorstelbaar is dat de moeder minder goed in staat is aan te sluiten bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van [dochter] , levert dit als zodanig thans niet een ernstige bedreiging op, temeer daar ook duidelijk is dat er sprake is van een liefdevolle gezinssituatie waarin ook de meerderjarige zoon [Y] een bijdrage levert.
Ten aanzien van de zorgmelding die de GI ter terechtzitting in hoger beroep heeft genoemd zijn geen stukken aan het hof overgelegd en de zorgmelding is ook niet bij de moeder bekend. Het hof kan dan ook geen rekening houden met deze vermeende melding. Wel benadrukt het hof dat van de moeder mag worden verwacht dat zij ook in de toekomst blijk geeft van een meer open houding, in die zin dat zij school en andere instellingen die nodig kunnen zijn voor de begeleiding van het gezin, toelaat. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking ten aanzien van [dochter] dient te worden vernietigd voor zover [dochter] daarmee vanaf heden onder toezicht is gesteld en het inleidende verzoek van de raad zal dienovereenkomstig worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 5 april 2017 voor zover [dochter] daarin onder toezicht is gesteld tot heden en vernietigt de uitspraak houdende de ondertoezichtstelling van [dochter] voor het overige;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [dochter] , geboren [in] 2011, af voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. C.M.J. Peters en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. N. Groen als griffier en is op 17 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.