ECLI:NL:GHAMS:2017:4236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
200.213.186/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zekerheidstelling voor proceskosten in hoger beroep door buitenlandse vennootschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen de vennootschap naar buitenlands recht Brooklawn Capital LLC en Amvest Management B.V. Het hof behandelt een incidentele vordering tot zekerheidstelling voor proceskosten, ingediend door Amvest, die vorderde dat Brooklawn zekerheid zou stellen voor een bedrag van € 32.000,-. Brooklawn, gevestigd in George Town (Kaaimaneilanden), heeft zich niet verzet tegen het verstrekken van zekerheid, maar betoogd dat de vordering onnodig was en dat Amvest misbruik van procesrecht maakte. Het hof oordeelt dat Brooklawn op grond van artikel 224 Rv verplicht is zekerheid te stellen, aangezien zij geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

Het hof heeft de hoogte van de gevorderde zekerheidstelling vastgesteld op € 28.196,-, rekening houdend met de proceskosten die Brooklawn in hoger beroep zou kunnen worden veroordeeld. De zekerheid moet worden gesteld in de vorm van een bankgarantie van een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bank, met een minimale looptijd van een maand na het onherroepelijk worden van het eindarrest. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak en de zaak verwezen naar de rol voor beraad op 7 november 2017.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.213.186/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/597782 / HA ZA 15-1063
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 oktober 2017
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
BROOKLAWN CAPITAL LLC,
gevestigd te George Town (Kaaimaneilanden),
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
AMVEST MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam.
Partijen worden hierna Brooklawn en Amvest genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Brooklawn is bij dagvaarding van 20 maart 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016 dat onder bovengenoemd
zaak-/rolnummer is gewezen tussen Brooklawn als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en eiseres in het incident, en Amvest als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en verweerster in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijdens Brooklawn, met producties;
- incidentele memorie tot zekerheidstelling voor de proceskosten ex artikel 224 Rv zijdens Amvest, met producties;
- memorie van antwoord in het incident tot zekerheidstelling zijdens Brooklawn, met een productie;
- akte uitlating productie in het incident ex artikel 224 Rv zijdens Amvest.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
Amvest heeft incidenteel gevorderd dat het hof Brooklawn zal bevelen zekerheid te stellen voor een bedrag van € 32.000,- aan te verwachten proceskosten door het stellen van een deugdelijke bankgarantie (NVB-model) van een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bankinstelling, een en ander zoals in de incidentele memorie omschreven, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen wijze en omvang, binnen een termijn van twee weken na dit arrest in incident, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van Brooklawn in de hoofdzaak in hoger beroep, met veroordeling van Brooklawn in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Brooklawn heeft geconcludeerd dat het hof Amvest niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidentele vordering tot zekerheidstelling, althans deze zal afwijzen, althans zal beslissen dat Brooklawn enkel gehouden is tot het stellen van zekerheid voor een eventuele proceskostenveroordeling voor een maximaal bedrag van € 25.000,- door middel van een bankgarantie of een garantstelling door de advocaat van Brooklawn, met veroordeling van Amvest in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Brooklawn is in George Town (Kaaimaneilanden) gevestigd; voorts is gesteld noch gebleken dat een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet. Brooklawn zal dus zekerheid moeten stellen.
2.2.
Brooklawn heeft in haar memorie van antwoord in het incident te kennen gegeven zich niet tegen het verstrekken van zekerheid te verzetten, maar daaraan toegevoegd dat het onderhavige incident volstrekt onnodig was en dat Amvest daarmee misbruik van procesrecht maakt. Aan dat betoog gaat het hof voorbij, reeds omdat, gelet op de hierna te bespreken geschilpunten tussen partijen over de hoogte en vorm van de zekerheidstelling, er niet van kan worden uitgegaan dat zonder het instellen van deze incidentele vordering afdoende zekerheid door Brooklawn zou zijn gesteld.
2.3.
Tegen de hoogte van de gevorderde zekerheidstelling heeft Brooklawn het een en ander ingebracht.
2.4.
Volgens Brooklawn heeft Amvest in haar berekening ten onrechte een salarispunt opgenomen voor de incidentele memorie die zij in het onderhavige incident heeft genomen. Daartoe heeft Brooklawn - onder verwijzing naar het in een eerdere procedure tussen partijen gewezen vonnis in incident van 15 juli
2015 - aangevoerd dat een beslissing over de kosten van het incident thuis hoort in het incident zelf en dat artikel 224 Rv daarom toepassing mist. Het hof volgt Brooklawn hierin niet. Bij dit hof is het namelijk gebruikelijk dat de veroordeling van de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Ook voor die kosten moet dan zekerheid worden gesteld. Het hof is verder gewoon om bij de begroting van de kosten van het incident hetzelfde tarief te hanteren als bij de begroting van de overige proceskosten en ziet in hetgeen door Brooklawn - wederom onder verwijzing naar genoemd vonnis in incident - is betoogd vooralsnog geen reden om hiervan af te wijken door bij de begroting van de kosten van het incident uit te gaan van een lager tarief.
2.5.
Brooklawn heeft ook bezwaar gemaakt tegen de drie punten voor twee pleidooien (één voor het pleidooi in het incident ex artikel 843a Rv en/of artikel 224 Rv en twee voor het pleidooi in de hoofdzaak) die Amvest in haar berekening heeft opgenomen, omdat zonder nadere toelichting niet te verwachten valt dat er tweemaal een pleidooi zal plaatsvinden. In dit kader heeft Brooklawn erop gewezen dat Amvest heeft aangekondigd gelijktijdig in het incident ex artikel 843a Rv en de hoofdzaak te zullen antwoorden. Het hof verwerpt dit bezwaar: Brooklawn lijkt uit het oog te verliezen dat, ook in het geval dat het pleidooi in het hierna nog te behandelen incident ex artikel 843a Rv gelijktijdig zal plaatsvinden met dat in de hoofdzaak, bij de proceskostenbegroting voor elk pleidooi afzonderlijk het daarbij behorende puntenaantal in rekening wordt gebracht.
2.6.
Gelet op het voorgaande zal het hof de hoogte van de gevorderde zekerheidstelling bepalen op € 28.196,-, uitgaande van € 716,- aan verschotten en zes salarispunten (één voor de incidentele conclusie ex artikel 224 Rv, één voor een memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, één voor een memorie van antwoord in de hoofdzaak, één voor een pleidooi in het incident ex artikel 843a Rv en twee voor een pleidooi in de hoofdzaak) op grond van een liquidatietarief van € 4.580,- per punt. Hierbij is een lager bedrag aan griffierecht in aanmerking genomen dan in de berekeningen van partijen, namelijk € 716,-, omdat dit het bedrag is dat daadwerkelijk aan griffierecht is geheven en betaald.
2.7.
Het hof zal Brooklawn bevelen de zekerheid te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie, als in het dictum te vermelden. Brooklawn heeft weliswaar betoogd dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een garantstelling voor de proceskosten door de advocaat van een procespartij eveneens volstaat, maar omdat Brooklawn ook bereid is om door middel van een door Amvest gewenste, en gebruikelijke, bankgarantie zekerheid te stellen ziet het hof, wat er verder ook zij van het betoog van Brooklawn, geen reden om tot een andere vorm van zekerheidstelling over te gaan.
2.8.
Brooklawn zal, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.9.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor partijberaad.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident
beveelt dat Brooklawn ten genoegen van Amvest zekerheid stelt voor een bedrag van
€ 28.196,- ter zake van de proceskosten waarin Brooklawn in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat Brooklawn voormelde zekerheid stelt in de vorm van een door een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bank af te geven deugdelijke bankgarantie (NVB-model), met een minimale looptijd van een maand nadat het eindarrest onherroepelijk is geworden en waarop direct een beroep gedaan kan worden indien de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard of anderszins voor executie vatbaar is;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen twee weken na de datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 31 oktober 2017, op straffe van niet-ontvankelijkheid van Brooklawn in de hoofdzaak;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 november 2017 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en C.A.H.M. ten Dam en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.