Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘Namens een groot aantal medewerkers van het Sportbedrijf laten wij u hierbij weten dat wij onoverkomelijke moeite hebben met de wijze waarop de directie leiding geeft aan ons bedrijf en de directe gevolgen die dit heeft voor de organisatie en het welbevinden van haar medewerkers. (…)Sinds het aantreden van de heer [C] als directeur is de werksfeer binnen alle geledingen van ons bedrijf sterk verslechterd. (…) Zijn stijl van directievoering, handelwijze en gedrag hebben er daarnaast toe geleid dat:* (…)* een angstcultuur in de werkorganisatie is geslopen met gelatenheid tot gevolg.(…)De openheid en transparantie die in de voorbije jaren de cultuur en samenwerking binnen ons bedrijf kenmerkte, is al snel nadat de heer [C] aan de slag is gegaan drastisch omgeslagen. We moeten helaas vaststellen dat zijn stijl van leidinggeven in alle onderdelen van ons bedrijf veel weerstand oproept. Wij hebben zijn gedrag in toenemende mate ervaren als autoritair, bestraffend, en hoogst manipulatief. (…)Wij hebben tegelijk, gezien onze ervaringen en de ontwikkelingen tot nu toe, gerede twijfel of de directeur bij machte zal zijn om zijn aanpak en managementstijl fundamenteel te veranderen. Dat laatste is in elke geval een vereiste om erger voor ons en voor het Sportbedrijf te voorkomen. (…)Bij blijvende invulling van het huidige leiderschap moeten wij allen vrezen voor een onhoudbare toestand en is het slechts wachten op de volgende calamiteit. Voor de goede orde melden wij nog dat wij de OR natuurlijk ook in kennis hebben gesteld van onze ‘noodkreet’ en dat een afschrift van deze brief ter kennisneming is toegezonden aan de wethouder Sport, de heer [D] .’
‘Ik heb (…) jou gevraagd hoe jouw kennelijke houding tegenover mij, en met name jouw kennelijke gebrek aan vertrouwen in mij, zich verhoudt tot jouw lidmaatschap van het MT.Ik heb aangegeven dat als jij geen vertrouwen hebt in mij als directeur, wij kennelijk een vertrouwensbreuk hebben waarover wij het moeten hebben. Jij hebt aangegeven de brief niet als MT-lid te hebben geschreven maar als bezorgde medewerker; je gaf verder aan dat jij het er niet met mij in een één op één-situatie over wilde hebben, maar alleen met de andere briefschrijvers erbij.Voor mij is dat niet aanvaardbaar. Jij kunt wel aangeven dat je de brief niet als MT-lid hebt geschreven, maar feit is dat jij wel MT-lid bent.’
‘Dat ik een brief als gewone medewerker en mens denk te kunnen ondertekenen blijkt achteraf wellicht naïef te zijn geweest. Die naïviteit is echter ingegeven door (misschien misplaatste) loyaliteit met twee zieke collega’s, tevens mede MT-leden (…) Dat ik naïef ben geweest betekent echter niet dat je mij niet meer zou kunnen vertrouwen. Het verleden heeft dat ook uitgewezen en weglopen voor mijn verantwoordelijkheden doe ik niet. We waren en zijn het inderdaad niet altijd eens of hebben andere inzichten. Tevens zijn er tussen ons ook wel harde woorden gevallen dus stel ajb. niet dat ik zaken niet bespreek of kenbaar maak. (…) Ik zal in de toekomst echter mijzelf en mijn mede MT-leden iedere vergadering een spiegel willen voorhouden. Veel van wat de laatste tijd onder de pet werd gehouden moet gewoon op tafel komen en worden uitgesproken. Hierdoor komen onderhuidse irritaties hopelijk eerder boven en worden daarmee ook gespreksonderwerp. Desnoods met grote woorden; deze werden in het verleden soms wel buiten MT-vergaderingen gebezigd, maar vrijwel niet tijdens deze vergaderingen. We waren te “lief” voor elkaar!’
3.Beoordeling
ernstigverwijtbaar heeft gehandeld. en dat hem daarom op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding toekomt.