ECLI:NL:GHAMS:2017:4208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
23-001939-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd door een groep tegen meerdere slachtoffers in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijk geweld gepleegd door de verdachte en zes medeverdachten tegen zeven slachtoffers op 1 april 2013 in Amsterdam. De slachtoffers, die na een avond uit naar huis wilden gaan, werden door de groep jongens ingesloten en mishandeld. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen met kracht slaan en schoppen van de slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij de geweldpleging en een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die de slachtoffers hadden geleden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001939-16
datum uitspraak: 18 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-706409-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Amstel, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen:
1) [slachtoffer 1] en/of
2) [slachtoffer 2] en/of
3) [slachtoffer 3] en/of
4) [slachtoffer 4] en/of
5) [slachtoffer 5] en/of
6) [slachtoffer 6] en/of
7) [slachtoffer 7] ,
welk geweld bestond uit:
- het duwen en/of trekken van/aan (het lichaam van) en/of het, een of meermalen (met kracht), slaan en/of stompen, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] (1) en/of
- het (met kracht) slaan en/of stompen, in/op/tegen het gezicht (wang) en/of het hoofd, van die [slachtoffer 2] (2) en/of
- het (met kracht), een of meermalen, slaan en/of stompen, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 3] (3) en/of
- het, een of meermalen (met kracht), slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het, een of meermalen (met kracht), schoppen en/of trappen, op/tegen het hoofd en/of een/de arm(en) en/of schouder(s), althans het lichaam, van die (ook op de grond gevallen/liggende) [slachtoffer 4] (4) en/of
- het, een of meermalen (met kracht), schoppen en/of trappen, op/tegen het hoofd en/of de/een schouder(s) en/of een/de arm(en) en/of het lichaam van die (op de grond gevallen en/of liggende) [slachtoffer 5] (5) en/of
- het, een of meermalen (met kracht), slaan en/of stompen, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, en/of het, een of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen in/op/tegen, het hoofd en/of de nek en/of het (boven)lichaam en/of een/de be(e)n(en) en/of arm(en), van die (ook op de grond gevallen/liggende) [slachtoffer 6] (6) en/of
- het, een of meermalen (met kracht), duwen en/of trekken en/of het slaan en/of schoppen, aan/op/tegen, (het lichaam van) die [slachtoffer 7] (7).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Waardering van het bewijs

Inleiding
Met de rechtbank gaat het hof uit van de volgende feiten, die op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Deze feiten kunnen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Op 1 april 2013 zijn [slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ), [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ), [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) en [slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7] ) naar Club Air aan de Amstelstraat te Amsterdam geweest. Rond 04:30 uur zijn zij naar hun fietsen gelopen die zij op de Amstelstraat in de buurt van de Blauwbrug hadden gestald. [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] waren als eerste bij de fietsen en hebben een jongen tegen een bankje zien plassen. [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] hebben de jongen hierop aangesproken en vrijwel direct zijn zij door een groep van zes tot acht jongens ingesloten en omsingeld. Nog voordat [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] zich uit de voeten konden maken, is er door de groep jongens op [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] ingeslagen. Toen [slachtoffer 6] ten val kwam, werd [slachtoffer 6] door meerdere jongens meermalen geschopt. [slachtoffer 7] heeft geprobeerd [slachtoffer 6] weg te krijgen. Op dat moment zijn er drie jongens op [slachtoffer 7] af gekomen en hebben slaande bewegingen richting hem gemaakt. Toen [slachtoffer 3] in de richting van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] liep om hen te helpen, zijn er twee jongens op hem afgekomen en hebben hem op zijn gezicht geslagen. Ook [slachtoffer 1] is te hulp geschoten en heeft geprobeerd [slachtoffer 6] te bevrijden. In haar poging daartoe is [slachtoffer 1] geduwd en heeft een klap op haar oor en oog gekregen. Ondertussen is ook [slachtoffer 4] op de vechtpartij afgekomen en kreeg van één van de jongens van de groep direct een vuistslag op zijn gezicht, gevolgd door meer vuistslagen. [slachtoffer 4] is even later ten val gekomen en hij is door meerdere jongens geschopt. Toen zijn vriendin [slachtoffer 2] kwam toegesneld en het geweld wilde stoppen, heeft zij de arm van één van de geweldplegers tegen haar wang aan gekregen. Vervolgens is de groep geweldplegers in een taxi gestapt. [slachtoffer 4] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] hebben geprobeerd de taxi tegen te houden en [slachtoffer 7] heeft daarbij op het raam van de taxi getikt. Hierop is een aantal van de geweldplegers de taxi weer uit gestapt. Eén van hen is op [slachtoffer 5] af komen lopen en probeerde hem te slaan. [slachtoffer 5] wist de klap te ontwijken, maar raakte hierdoor wel uit balans en is ten val gekomen. Toen [slachtoffer 5] op de grond lag, werd hij door meerdere jongens tegen zijn lichaam, hoofd, armen en schouders geschopt. De aanvallers zijn wederom de taxi in gegaan en de taxi is weggereden.
Ondertussen was de politie gewaarschuwd en de politie-eenheden 7730 en 1101 zijn achter de taxi aan gereden. Plotseling is de taxi op de kruising van de Amstelstraat met de Kerkstraat tot stilstand gekomen en de passagiers zijn de taxi uitgestapt en weggerend. Drie van hen zijn over de Magere Brug gerend en drie of vier anderen zijn de Kerkstraat in gerend. Verbalisanten van de eenheid 1101 zijn achter de verdachten aangerend die de Kerkstraat invluchtten en zagen twee van hen op de Nieuwe Prinsengracht tussen de aldaar geparkeerde auto’s springen. Op de Nieuwe Prinsengracht zijn om 04:35 uur twee personen aangehouden. Dit bleken [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) te zijn. In de tussentijd achtervolgde eenheid 7730 het drietal dat de Kerkstraat is ingevlucht. Eenheid 7730 heeft het drietal ingehaald en aangehouden. Dit bleken [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en de verdachte te zijn.
Ten gevolge van voornoemde geweldplegingen werd door de huisarts bij [slachtoffer 1] aan haar rechteroor een trommelvliesperforatie vastgesteld. [slachtoffer 3] is niet door een arts onderzocht, maar hij had volgens zijn verklaring veel pijn aan zijn mond en onderlip. Zijn neus bloedde en was opgezwollen en hij had een schaafwondje aan zijn pink, welk letsel ook door de verhorende verbalisant is geconstateerd. [slachtoffer 4] kampte blijkens zijn verklaring met hoofdpijn en pijn aan zijn arm en knie. Hij heeft een bezoek aan de huisartsenpost gebracht en daar is een kneuzing/bloeding aan zijn oog en een kneuzing aan zijn voorhoofd geconstateerd. [slachtoffer 5] had volgens zijn verklaring pijn in zijn hoofd en gezicht en zijn rechterpols voelde alsof die was verstuikt. Zijn neus was opgezwollen en hij had een wondje op zijn neus, hetgeen ook door de verhorende verbalisant is geconstateerd. [slachtoffer 6] had blijkens zijn verklaring meerdere schrammen en wondjes op zijn kuiten, handen, hals en gezicht. Tevens had hij een verdikking op zijn neusbrug en wang.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het openlijk geweld gepleegd jegens [slachtoffer 7] . Zij heeft daartoe gewezen op de aangiftes, de bevindingen van de politie tijdens de aanhouding van de verdachte en de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 3] en Schuman. Op grond van de verklaringen van aangevers en van [slachtoffer 7] , is de gehele groep verantwoordelijk voor het gepleegde geweld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende - samengevat - aangevoerd. Er is geen sprake van duidelijke herkenningen. Uit de door de slachtoffers gegeven signalementen kan niet de conclusie getrokken worden dat verdachte één van de geweldplegers NN1, NN2 of NN3 was. Daar komt bij dat het donker was, men gedronken had en er sprake was van een hectische situatie. Omdat er geen fotoconfrontaties met de aangevers hebben plaatsgevonden, terwijl de aangevers hebben verklaard dat ze de daders zouden kunnen herkennen, is het politieonderzoek niet toereikend geweest.
Daarnaast is niet duidelijk geworden dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het enkele feit dat de verdachte bij het incident aanwezig is geweest, is onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van een significante bijdrage. Verder is het ontlastend dat de verdachte geen gescheurde kleding of verwondingen had en is van belang dat de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn vrijgesproken, waartegen door het openbaar ministerie geen hoger beroep is ingesteld.
Bovendien is er twijfel over de vraag of er met kracht is geschopt en geslagen, nu er geen letselverklaringen zijn.
Het oordeel van het hof
Het hof ziet zich, met de rechtbank, gesteld voor de vraag of de verdachte bij de hiervoor beschreven geweldplegingen was betrokken en zo ja, of hij zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het gepleegde geweld
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de aangiftes voldoende vaststaat dat er met kracht is geschopt en geslagen door de geweldplegers.
Betrokkenheid verdachte
Het hof constateert dat in de onderhavige zaak geen fotoconfrontaties met de aangevers hebben plaatsgevonden. Dit had, gelet op de verklaringen van de aangevers, wel in de rede gelegen. Wat daar ook van zij, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte de bewuste nacht op de plaats delict aanwezig was. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 1 april 2013 met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] naar de Cool Down op het Rembrandtplein te Amsterdam was geweest. Omstreeks 05:00 uur zijn zij naar de Blauwbrug gelopen en zijn daar in een taxi gestapt. Hij zou tijdens het wachten op de taxi getuige zijn geweest van onenigheid tussen een groep jongens. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij is gaan stappen met een groep vrienden en familie, en dat zij na afloop op straat liepen om een taxi te pakken. Er is op een gegeven moment iets gebeurd, het liep uit de hand en zijn broer wilde er op af lopen. Hij heeft zijn broer tegengehouden en ze zijn daarna met z’n allen in een taxi gestapt. Andere jongens tikten toen op de ramen, waarop ze weer uitgestapt zijn en er een vechtpartij is ontstaan. Uiteindelijk zijn ze met ‘
z’n allen dat waren 7 man’ weer in de taxi gestapt. De politie was echter snel ter plaatse en toen werden ze aangehouden, aldus steeds [medeverdachte 3] .
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte in de vroege morgen van 1 april 2013 met zes vrienden in Amsterdam was, en dat hij met zijn vrienden op de Blauwbrug in een taxi is gestapt.
Tevens staat vast dat de taxi ter hoogte van de kruising van de Amstelstraat met de Kerkstraat tot stilstand is gekomen en de verdachte en zijn vrienden de taxi zijn uitgestapt, zijn weggerend en dat de verdachte na een korte achtervolging door de politie op de Nieuwe Prinsengracht is aangehouden. Een en ander in onderlinge samenhang bezien leidt tot de conclusie dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was en deel heeft uitgemaakt van de groep geweldplegers.
Openlijk geweld
Nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was en onderdeel uitmaakte van de groep geweldplegers, is de volgende vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Het hof stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet vastgesteld kan worden of de verdachte aan alle de in de tenlastelegging genoemde geweldplegingen heeft deelgenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat voor het bewijs van artikel 141 Sr ook niet nodig. Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Zo’n bijdrage kan bestaan uit bijvoorbeeld vocale aanmoedigingen of het achtervolgen en insluiten van het slachtoffer.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de groep van zeven jongens, inclusief de verdachte, om [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] heen zijn gaan staan en hen hebben ingesloten. Vrijwel direct daarna is dit uitgemond in geweldshandelingen jegens [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] . [slachtoffer 4] heeft bijvoorbeeld verklaard dat de hele groep op [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] begon in te slaan en dat iedereen meerdere malen sloeg. Vervolgens heeft de groep geweldplegers zich opgesplitst in subgroepen en zijn de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] afzonderlijk voortgezet. Als de vrienden van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] vervolgens te hulp schieten, richt de groep van zeven het geweld, al dan niet in subgroepen, ook jegens deze vrienden. De geweldplegers stappen vervolgens in een taxi om even later weer uit te stappen en het geweld tegen in ieder geval [slachtoffer 5] te vervolgen. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de groep van zeven geweldplegers zich in homogeen verband naar (eerst) de slachtoffers [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] heeft opgedrongen om vervolgens in subgroepen het geweld tegen de overige slachtoffers voort te zetten.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Niet gesteld, noch gebleken is dat de verdachte onvrijwillig in de dadergroep verzeild is geraakt of zich niet meer van de gebeurtenissen heeft kunnen distantiëren. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Het hof acht dan ook de openlijke geweldpleging bewezen, zij het dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 7] . Weliswaar blijkt uit het dossier dat er diverse geweldshandelingen jegens hem zijn verricht, maar onvoldoende is komen vast te staan dat hij daardoor is geraakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 april 2013 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, de Amstel, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen:
1) [slachtoffer 1] en
2) [slachtoffer 1] en
3) [slachtoffer 1] en
4) [slachtoffer 4] en
5) [slachtoffer 5] en
6) [slachtoffer 6]
welk geweld bestond uit:
- het duwen van het lichaam en het meermalen met kracht slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] (1) en
- het slaan tegen de wang van die [slachtoffer 2] (2) en
- het meermalen met kracht slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] (3) en
- het meermalen met kracht slaan tegen het gezicht en het hoofd en het meermalen met kracht schoppen en trappen tegen het hoofd van die op de grond gevallen en liggende [slachtoffer 4] (4) en
- het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en de schouders en de armen en het lichaam van die op de grond gevallen en liggende [slachtoffer 5] (5) en
- het met kracht slaan tegen het gezicht en op het hoofd en het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en de nek en het been en de armen, van die ook op de grond gevallen en liggende [slachtoffer 6] (6).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9,10, 11, 12 en 12 met dien verstande dat in plaats van laatstgenoemd bewijsmiddel “12” wordt gelezen: bewijsmiddel 13. Bij bewijsmiddel 4 voegt het hof na de zin “Die jongens hebben toen ook gelijk mijn vrienden aangevallen” de volgende zinnen toe: “Tijdens deze vechtpartij zijn bijna al mijn vrienden, inclusief de meiden, mishandeld. Ze hebben allen een of meerdere klappen van de groep jongens ontvangen.”
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel 7, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, is telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij, met de rechtbank, in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, samen met zijn mededaders, openlijk geweld gepleegd tegen een groep van zeven vrienden. Deze vrienden wilden na een uitgaansavond naar huis gaan en als twee van hen de verdachte of een mededader aanspreken op wildplassen, wordt er uit het niets door de verdachte en zijn mededaders geweld jegens hen gebruikt. Dit geweld is uitgemond in geweldplegingen waarvan alle zeven personen slachtoffer worden. Tegen de slachtoffers [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is dusdanig geweld gebruikt, dat zij ten val zijn gekomen, waarop de verdachte en zijn mededaders het geweld tegen deze weerloze slachtoffers hebben voortgezet en hen daarbij zelfs tegen het hoofd hebben geschopt. De slachtoffers mogen van geluk spreken dat het letsel beperkt is gebleven. Tegen dergelijk zinloos geweld moet hard worden opgetreden, omdat een ieder zich ook in het uitgaansleven vrij moet voelen anderen op hun gedrag aan te spreken.
Ter terechtzitting is door de verdachte naar voren gebracht dat hij zijn eigen bedrijf heeft, te weten een meubelstoffeerderij, waar hij vijf of zes dagen per week werkt.
Gezien de ernst van het feit is in beginsel een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur passend, met name nu er drie personen tegen het hoofd zijn geschopt die daardoor ernstig letsel hadden kunnen bekomen of zelfs het leven hadden kunnen laten. In vergelijkbare gevallen plegen gevangenisstraffen van enige maanden te worden opgelegd. Het hof acht gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een taakstraf van honderdtachtig uren passend. Een geldboete doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit, terwijl het hof voorts, vanwege deze ernst, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding ziet de straf (verder) te matigen.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in deze zaak het volgende. Voorop staat dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De verdachte is op 1 april 2013 in verzekering gesteld. Het hof neemt deze datum als het moment waarop de verdachte de verwachting kon hebben dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld en de op zijn redelijkheid te beoordelen berechtingstermijn is aangevangen. De rechtbank heeft vervolgens op 20 mei 2016 vonnis gewezen. Tegen het vonnis is door de verdediging op 25 mei 2016 hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 18 april 2017.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee met ruim een jaar overschreden. De behandeling in hoger beroep heeft tamelijk voortvarend plaatsgevonden zodat de redelijke termijn in die fase niet is geschonden. Wel is de termijn van vier jaren, waarbinnen de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties in dit geval dient te zijn afgerond, op de uitspraakdatum met zeventien dagen overschreden. Het hof acht in beginsel een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 791,00, bestaande uit € 241,00 aan materiele kosten en € 550,00 aan immateriële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 641,00, bestaande uit € 241,00 aan materiele schade en € 400,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich middels een wensenformulier in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 5] . Uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen en in het bijzonder op basis van de mededelingen gedaan door de advocaat-generaal, is voldoende vast komen te staan dat het de bedoeling van de benadeelde partij is geweest zich ook in de zaak van de verdachte opnieuw te voegen voor het oorspronkelijke bedrag, zodat ook in de onderhavige zaak de vordering in volle omvang aan de orde is.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd, en dat deze daarom moet worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden aan zijn telefoon. Ook de taxikosten zijn het rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De vordering tot vergoeding van deze schade komt het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 241,00 zal worden toegewezen, welk bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, op 1 april 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen geachte feit immateriële schade heeft geleden. Alles overziend en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waardeert het hof de immateriële schade op
€ 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 april 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor toewijzing van immateriële schade is enige medische verklaring niet vereist.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 177,40 bestaande uit € 27,40 aan materiële kosten en € 150,00 aan immateriële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 67,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, op 1 april 2013, tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 641,00 (zeshonderdeenenveertig euro) bestaande uit € 241,00 (tweehonderdeenenveertig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 641,00 (zeshonderdeenenveertig euro) bestaande uit € 241,00 (tweehonderdeenenveertig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 177,40 (honderdzevenenzeventig euro en veertig cent) bestaande uit € 27,40 (zevenentwintig euro en veertig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 177,40 (honderdzevenenzeventig euro en veertig cent) bestaande uit € 27,40 (zevenentwintig euro en veertig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. C.N. Dalebout en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2017.
=========================================================================
[…]