ECLI:NL:GHAMS:2017:4205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
23-003251-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 25 mei 2015 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer door met een mes te steken en/of te slaan. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweerexces, omdat de verdachte dacht dat hij werd aangevallen met een mes. Het hof oordeelde echter dat de verdachte als eerste de aanval had gekozen en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het hof verwierp het beroep op noodweerexces en achtte de feiten en omstandigheden die aan dit beroep ten grondslag lagen niet aannemelijk.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van het steken met een mes, omdat dit niet was bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verblijf in een instelling voor begeleid wonen en zijn werk bij een kringloopwinkel. De opgelegde straffen waren bedoeld om de verdachte te helpen bij zijn rehabilitatie en om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003251-15
datum uitspraak: 18 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-103514-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1986,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 25 mei 2015 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met mes, althans een scherp voorwerp in/tegen zijn gezicht te steken en/of te snijden en/of door een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel en/of door een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 25 mei 2015 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp voorwerp in/tegen zijn gezicht te steken en/of te snijden en/of door een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht kwam en/of door een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat, zo begrijpt het hof de raadsvrouw, vuistslagen tegen het hoofd niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren en de verdachte daarop geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin. Er is niets vastgesteld over de kracht van de klappen en het ontstane letsel bestaat meer uit bulten dan wonden. Er is ook geen bewijs voor de aanwezigheid van een mes of scherp voorwerp, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte het slachtoffer met de vuist meermalen heeft geslagen en gestompt tegen het hoofd. Volgens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van een door een getuige gemaakt filmpje van het incident (pagina 18 en verder) komt het aantal vuistslagen naar schatting zeker boven de twintig tot dertig uit. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin zich vitale organen, zoals de hersenen, bevinden, en dat geweld tegen het hoofd zeer ernstige gevolgen kan hebben. Met het toepassen van fors geweld tegen het hoofd, zoals het zeer vaak achter elkaar met de vuist stompen tegen het hoofd, bestaat de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard door het slachtoffer gericht en met kracht zeer vaak tegen het hoofd te slaan en te stompen met zijn vuist.
Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw, met dien verstande dat het hof de verdachte wel zal vrijspreken van het steken en/of snijden met een mes of een ander scherp voorwerp, nu een dergelijk voorwerp niet op de beelden is waargenomen en het aangetroffen letsel ook zijn oorzaak kan vinden in de toegebrachte vuistslagen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 25 mei 2015 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen tegen zijn hoofd heeft geslagen en heeft gestompt, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel en terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweerexces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte dacht dat hij door de aangever werd aangevallen met een mes.
Indien door de verdediging een beroep op noodweer(exces) is gedaan, dient het hof allereerst vast te stellen of het de feiten en omstandigheden die aan het beroep ten grondslag zijn gelegd aannemelijk acht.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verklaring van de getuige [getuige 1] houdt in - verkort en zakelijk weergegeven - dat het slachtoffer naar zijn mening wilde praten met - naar later bleek - de verdachte, dat de verdachte ineens het slachtoffer bij de nek pakte en de vechtpartij begon, waarbij het slachtoffer veel harde stoten tegen zijn hoofd kreeg en op de grond werd gegooid.
De verklaring van de getuige [getuige 2] houdt in – verkort en zakelijk weergegeven – dat hij zag dat – naar later bleek – de verdachte ineens het slachtoffer aanviel, dat de verdachte het slachtoffer meerdere stompen gaf en dat de verdachte – ook toen het slachtoffer op de grond lag – doorging met slaan.
Op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die als eerste de aanval heeft gekozen, terwijl uit die verklaringen voorts niet blijkt van enige aanval van het slachtoffer jegens de verdachte, al dan niet met een mes. Aldus is er geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de kant van de aangever waartegen de verdediging van de verdachte noodzakelijk was. Het hof acht dan ook de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweerexces ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk en verwerpt derhalve het verweer.
Ook anderszins is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, alsmede tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer vele malen tegen het gezicht te slaan en te stompen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij het een gelukkig toeval is dat er geen ernstiger verwondingen zijn ontstaan bij het slachtoffer. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten, als gevolg daarvan, langdurig psychische klachten kunnen ondervinden. Bovendien versterken feiten als het onderhavige de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, met name nu het incident in het openbaar, te weten in het Kenaupark, heeft plaatsgevonden.
In beginsel is voor een feit als het onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden passend. Met de advocaat-generaal ziet het hof echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
Blijkens een door de raadsvrouw overgelegd onderzoeksverslag woont de verdachte sinds april 2016, na een periode van dakloosheid, in een instelling voor begeleid wonen, te weten RIBW Huis en Haard. Ook werkt de verdachte bij een kringloopwinkel. Binnen Huis en Haard wordt de verdachte een stevige dagstructuur geboden. Ook blijkt uit het verslag dat het voor de verdachte van belang is dat hij zijn trauma verwerkt.
Een langdurige onvoorwaardelijke detentie zou ervoor zorgen dat de verdachte zijn plek bij Huis en Haard verliest en zou daardoor de door de verdachte ingezette positieve lijn op onwenselijke wijze doorkruisen. Gelet daarop acht het hof, met de advocaat-generaal, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf passend en geboden. Gelet echter op de ernst van het feit en gezien een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 maart 2017, waaruit blijkt dat hij eerder voor diverse – zeer ernstige – geweldsdelicten is veroordeeld, komt het hof tot een hogere (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarbij zal het hof de bijzondere voorwaarden die door de reclassering in het advies van 4 februari 2016 zijn geadviseerd opleggen, om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit zal plegen en om de positieve ontwikkelingen te bestendigen. Bovendien wordt de verdachte daarmee in de gelegenheid gesteld door middel van behandeling te werken aan zijn (psychische) problematiek.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
91 (eenennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Palier, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde dient zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit arrest te melden bij GGZ Reclassering Palier;
  • dat, indien de reclassering dit nodig acht, de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek Palier of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn middelengebruik en verstoorde impulscontrole;
  • dat de veroordeelde zich, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, gedurende een periode van maximaal zeven weken zal laten opnemen in een zorginstelling ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang waar de veroordeelde reeds verblijft, te weten RIBW Huis en Haard te Haarlem en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2017.
=========================================================================
[…]