In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een dakloze man, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot veertien dagen gevangenisstraf, waarvan zeven dagen voorwaardelijk. De verdachte stelde dat hij niet strafbaar was omdat hij zich in een situatie van psychische overmacht bevond, veroorzaakt door de stopzetting van zijn uitkering, wat hem dakloos maakte. Het hof heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte geen andere keuzes had kunnen maken dan diefstal. Het hof oordeelde dat er alternatieven waren, zoals hulp vragen bij lokale instanties of terugkeren naar een opvang in een andere regio. De verdachte had moeten kiezen voor een van deze opties. Het hof heeft de strafoplegging van de politierechter vernietigd en in plaats daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels stappen ondernam om zijn leven weer op orde te krijgen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.