ECLI:NL:GHAMS:2017:4198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
23-000710-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig verklaard rijbewijs en rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was eerder aangehouden voor rijden onder invloed en had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) omdat hij niet had voldaan aan de verplichtingen voor een rijgeschiktheidsonderzoek. Op 19 november 2016 werd de verdachte opnieuw aangehouden omdat hij, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was, een motorrijtuig bestuurde op de Aalbersestraat in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden die het CBR had gesteld. De verdachte ontkende te hebben geweten dat zijn rijbewijs ongeldig was, maar het hof oordeelde dat hij op zijn minst redelijkerwijs moest weten dat hij niet mocht rijden. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van drie weken op, waarbij het hof rekening hield met eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersdelicten en het feit dat hij geen blijk gaf van inzicht in de ernst van zijn handelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000710-17
datum uitspraak: 16 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-236746-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 november 2016, te Amsterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Aalbersestraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Aan de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ontleent het hof de volgende voor de beoordeling van het gevoerde, na te noemen, bewijsverweer relevante feiten en omstandigheden:
- op 21 februari 2015 is de verdachte aangehouden wegens rijden onder invloed. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is zijn rijbewijs toen ingenomen en heeft hij zijn rijbewijs pas omstreeks begin september 2017 teruggekregen;
- bij brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 2 maart 2015 is de verdachte geïnformeerd over de hem opgelegde verplichting een (door hem te betalen) rijgeschiktheidsonderzoek te ondergaan, hetgeen erin zou kunnen resulteren dat zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard dan wel dat hij met een alcoholslot weer zou mogen rijden;
- de verdachte heeft in reactie op voormelde brief een betalingsregeling getroffen met het CBR, waarover hij bij brief van het CBR van 24 maart 2015 is geïnformeerd;
- bij brief van het CBR van 19 mei 2015 is de verdachte medegedeeld dat zijn rijbewijs met ingang van 26 mei 2015 ongeldig was verklaard, omdat hij niet aan zijn betalingsverplichting had voldaan en niet het verplichte onderzoek had ondergaan;
- op 7 oktober 2016 is de verdachte, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 8 oktober 2016, staande gehouden waarbij hem is medegedeeld dat dat was op verdenking van het besturen van een motorvoertuig, terwijl (hij wist dat) zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Als verklaring van de verdachte houdt het desbetreffende proces-verbaal in dat hij ‘eind september een brief van het CBR heeft gehad dat hij weer mocht rijden en dat hij zijn rijbewijs heeft opgehaald en daarvoor moest tekenen, maar dat hij zijn rijbewijs op dat moment niet kon tonen’;
- op 19 november 2016 is de verdachte (opnieuw) staande- en aangehouden op verdenking van het besturen van een motorvoertuig, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Ook toen kon de verdachte geen rijbewijs tonen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ontkend een verklaring te hebben afgelegd met de strekking als die is opgenomen in voormeld proces-verbaal van 8 oktober 2016. Verder heeft hij zich beroepen op een door hem ontvangen brief van 24 februari 2015 waarin staat dat hem een rijontzegging voor de duur van acht maanden was opgelegd, op grond waarvan de verdachte heeft gesteld te hebben gedacht dat hij na die acht maanden weer mocht rijden. De raadsvrouw van de verdachte heeft in het verlengde van een en ander vrijspraak bepleit op de grond dat de verdachte niet wist noch redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was, waarbij zij erop heeft gewezen dat de brief van het CBR van 19 mei 2015 niet is voorzien van een bewijs van ontvangst, zodat niet vaststaat dat de verdachte die brief daadwerkelijk heeft ontvangen.
Het hof overweegt allereerst dat het geen reden ziet te twijfelen aan de inhoud van voormeld ambtsedig proces-verbaal van 8 oktober 2016 en geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij daags tevoren niet zou hebben gezegd wat in dat proces-verbaal als zijn verklaring is opgenomen. In het licht van de verklaring van de verdachte dat hij zijn rijbewijs pas omstreeks begin september 2017 terug heeft gekregen, ziet het hof die op 7 oktober 2016 door de verdachte afgelegde verklaring als een welbewuste poging de betrokken politieambtenaar om de tuin te leiden. Daarop gelet en in aanmerking genomen dat de verdachte toen tevens is medegedeeld dat hij werd verdacht van het besturen van motorvoertuig, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, is het hof van oordeel dat de verdachte op 19 november 2016 op zijn minst genomen redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Voor deze conclusie is temeer reden nu de verdachte op die datum niet had voldaan aan de hem door het CBR opgelegde verplichting tot het voldoen van de kosten voor en het ondergaan van een rijgeschiktheidsonderzoek, welk onderzoek er – volgens de brief naar aanleiding waarvan de verdachte om een betalingsregeling had gevraagd, zodat aangenomen mag worden dat hij met de inhoud daarvan bekend was – in het voor de verdachte meest gunstige geval, toe zou kunnen leiden dat hij met een alcoholslot weer als bestuurder zou mogen optreden. Tegen deze achtergrond is niet van belang of de verdachte de brief van 19 mei 2015 heeft ontvangen en is niet aannemelijk dat de verdachte aan de brief van 24 februari 2015 metterdaad het vertrouwen heeft ontleend dat hij na acht maanden weer zou mogen rijden. Het verweer tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2016 te Amsterdam, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Aalbersestraat, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een geschrift, zijnde een
besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzenvan 2 maart 2015, ondertekend door [teammanager] , teammanager vorderingen, divisie Rijgeschiktheid.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte]
U bent op 21 februari 2015 aangehouden met te veel alcohol op. Daarom hebben we besloten dat u een onderzoek moet laten doen naar uw alcoholgebruik. Ook mag u voorlopig niet meer rijden, in elk geval niet tot de uitslag van het onderzoek. Na het onderzoek zijn er twee mogelijkheden:
 u mag weer rijden, maar dan wel met een alcoholslot en alleen met een rijbewijs B;
 uw rijbewijs wordt ongeldig en u mag niet meer rijden.
U moet het onderzoek zelf betalen. Zorg ervoor dat u betaalt voor 11 mei 2015.
2. Een geschrift, zijnde een
brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzenvan 24 maart 2015, ondertekend door [teammanager] , teammanager vorderingen, divisie Rijgeschiktheid.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte]
U heeft ons gevraagd om een betalingsregeling voor het onderzoek naar uw alcoholgebruik. We willen graag een betalingsregeling met u afspreken. De kosten voor het onderzoek mag u tot 24 september 2015 in zes maandelijkse termijnen betalen. Zorg ervoor dat de maandbedragen steeds voor de uiterste betaaldatum bij ons binnen zijn. Daarmee voorkomt u dat uw rijbewijs ongeldig wordt.
3. Een geschrift, zijnde een
besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzenvan 19 mei 2015, ondertekend door [teammanager] , teammanager vorderingen, divisie Rijgeschiktheid.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte]
Op 2 maart 2015 hebben we u een brief gestuurd. In die brief stond dat u een onderzoek naar uw alcoholgebruik moest laten doen. Helaas heeft u dit onderzoek niet of niet op tijd betaald. U bent dus ook niet onderzocht. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 26 mei 2015. U mag uw rijbewijs niet meer gebruiken. Stuur daarom uw rijbewijs op naar CBR divisie Rijgeschiktheid.
4. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bij mijn aanhouding in februari 2015 is mijn rijbewijs afgenomen [het hof begrijpt: ingenomen]. Ik heb mijn rijbewijs daarna niet teruggekregen, tot ongeveer vier weken geleden [het hof begrijpt: begin september 2017]. Ik had inderdaad een betalingsregeling getroffen. Ik heb toen telefonisch contact opgenomen en een rekeningnummer gekregen.
5. Een proces-verbaal met nummer PL1300/071020162345033047 van 8 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van opsporingsambtenaar [verbalisant 1]:
Ik zag dat op 7 oktober 2016 op de Bosplaat te Amsterdam, een voor het openbaar verkeer openstaande weg, dat [verdachte] , geboren op 24 februari 1989 reed [naar het hof begrijpt: als bestuurder]. Ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig (personenauto) met kenteken [kenteken] van het merk Volkswagen doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. Voor het besturen van dat motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie B. Na onderzoek bleek dat [van] deze bestuurder [het hof begrijpt: de verdachte] een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard. Aan de verdachte is de mededeling gedaan van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt.
6. Een proces-verbaal met nummer PL1300/191120162000033579 van 19 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van opsporingsambtenaar [verbalisant 3]:
Ik zag dat op 19 november 2016 op de Aalbersestraat te Amsterdam, een voor het openbaar verkeer openstaande weg, als bestuurder reed [verdachte] , geboren op 24 februari 1989. De verdachte reed in het voertuig (personenauto) met kenteken [kenteken] van het merk Volkswagen. Ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. Voor het besturen van dat motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie B. Na onderzoek bleek dat [van] deze bestuurder [het hof begrijpt: de verdachte] een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard. Op 19 november 2016 te 20.15 uur is de verdachte aangehouden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een personenauto bestuurd terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van besluiten van het bevoegd gezag die met het oog op de verkeersveiligheid worden genomen.
Het hof heeft aansluiting gezocht bij de straf die door rechters in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Die straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor first offenders een gevangenisstraf van twee weken genoemd.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof meegewogen dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 september 2017 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor verkeersdelicten, te weten het rijden zonder rijbewijs en het rijden onder invloed van alcohol. Uit dat uittreksel kan ook worden opgemaakt dat de verdachte nog geen vijf maanden na het thans bewezen geachte feit opnieuw is opgetreden als bestuurder van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs (nog altijd) ongeldig was (zaak met parketnummer 96-069344-17); de verdachte is dus als hardleers te typeren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er bovendien geen enkele blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Al het voorgaande in aanmerking genomen ziet het hof geen aanleiding, zoals door de raadsvrouw verzocht, ten gunste van de verdachte van het uitgangspunt van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te wijken. Het hof is daarentegen van oordeel dat er alle reden is aan de verdachte een zwaardere straf op te leggen dan gevorderd door de advocaat-generaal. De omstandigheid dat de verdachte liever een werkstraf wenst uit te voeren en dat hij inmiddels weer over zijn rijbewijs beschikt, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 oktober 2017.
Mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.