Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
: Hierbij refereer ik aan ons gesprek op mijn kantoor van heden avond. U hebt mij verzocht om u van juridische bijstand te voorzien in mijn hoedanigheid van algemeen jurist en belasting jurist. U hebt mij de nodige stukken ter hand gesteld, die ik allereerst zal bestuderen. Zodra ik deze studie heb afgerond, zal ik een begin maken met de correspondentie ten aanzien van de betreffende tegenpartijen. (…) Uiteraard zal ik u van alle inkomende en uitgaande stukken een exemplaar doen toekomen. (…) uiteraard zal ik mijn uiterste best doen om een zo goed mogelijk resultaat voor u te bereiken”.Vastgesteld kan verder worden dat [appellant] bij grieven niet heeft gesteld dat hij in het gesprek met [geïntimeerde] op 17 september 2012 heeft medegedeeld dat hij niet op eigen naam handelde maar als gevolmachtigde namens [X] , noch dat hij nadien in de correspondentie of anderszins [geïntimeerde] op de hoogte heeft gesteld dat de overeenkomst van opdracht niet met hem persoonlijk was gesloten, maar met [X] handelende onder de naam ‘Juristenkantoor mr. [appellant] ”. Aan de stelling van [appellant] dat uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel voldoende blijkt, wie de laatstgenoemde onderneming dreef, te weten [X] , zoals dat ook af te leiden valt uit de diverse screenprints van de website van dat kantoor, die door [appellant] zijn overgelegd, gaat het hof voorbij. Niet goed valt immers in te zien waarom [geïntimeerde] , die persoonlijk contact had met [appellant] bij het sluiten van de overeenkomst, er ook maar op bedacht had kunnen zijn, dat hij mogelijk niet met [appellant] persoonlijk maar met een ander persoon contracteerde. Integendeel, [appellant] heeft er veeleer zelf het nodige toe gedaan om te bewerkstelligen dat [geïntimeerde] redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat hij met hem (persoonlijk) contracteerde en niet met een ander in de persoon van [X] . Zo is de overeenkomst vastgelegd in een document dat prominent zijn naam draagt, terwijl hij ook persoonlijk de overeenkomst heeft ondertekend. Van [geïntimeerde] kon dan ook niet verwacht worden, zoals [appellant] lijkt te suggereren, dat hij daarnaast nog uit het oogpunt van zorgvuldigheid (publieke) gegevens bij de Kamer van Koophandel raadpleegde of de website van het kantoor bezocht. Aan het bewijsaanbod als neergelegd in de akte van 7 juni 2016 inhoudende een nadere stelling dat bij het gesprek nog twee andere personen aanwezig waren en dat voor [geïntimeerde] “duidelijk” was dat hij handelde met de eenmanszaak van [X] gaat het hof voorbij. Niet alleen heeft [geïntimeerde] uitdrukkelijk de aanwezigheid van andere personen bij het (vertrouwelijk) gesprek met [appellant] betwist, maar bovendien is het bewijsaanbod onvoldoende specifiek en houdt geen feiten en omstandigheden in op grond waarvan het [geïntimeerde] duidelijk was dat hij niet handelde met [appellant] als persoon maar met de eenmanszaak van [X] , terwijl het ook niet wordt ondersteund door enige verklaring terzake van (een van beide) genoemde personen. De stelling dat [appellant] door [X] was gemachtigd, daargelaten dat daarvan evenmin bewijs is bijgebracht, maakt een en ander niet anders.