ECLI:NL:GHAMS:2017:4143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
23-002889-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in woninginbraakzaak zonder toepassing adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 22 juli 2016 was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1994, had hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 10 maanden gevorderd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aanvullende voorwaarden zoals een locatiegebod met elektronisch toezicht. Het hof oordeelde dat toepassing van het adolescentenstrafrecht niet aan de orde was, gezien de recidive van de verdachte en het feit dat hij eerder met justitie in aanraking was gekomen. Het hof legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof de impact van woninginbraken op slachtoffers benadrukte.

Uitspraak

parketnummer: 23-002889-16
datum uitspraak: 16 februari 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-870449-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als bewijsmiddel opneemt.

Oplegging van straf

Toepassing adolescentenstrafrecht
De raadsman heeft betoogd dat toepassing moet worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht, nu het hof Amsterdam in het arrest van 6 augustus 2015 het adolescentenstrafrecht heeft toegepast. Er was in die zaak sprake van soortgelijke feiten en de in dat arrest genoemde redenen voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht zijn nog altijd actueel, aldus de raadsman.
Het hof zal geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en overweegt daartoe het volgende. Het door de raadsman genoemde arrest is op 6 augustus 2015 gewezen, derhalve anderhalf jaar geleden voor een feit dat geruime tijd voor het wijzen van dat arrest werd gepleegd, namelijk op 14 mei 2014. Sindsdien is er veel tijd verstreken en is de verdachte meermalen opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen, wat heeft geleid tot veroordelingen door de strafrechter in eerste aanleg. Daarnaast heeft de reclassering in het advies van 15 december 2016, opgemaakt door [reclasseringambtenaar] , aangegeven dat er indicaties zijn voor het toepassen van het volwassenstrafrecht. In dit verband wordt in het rapport melding gemaakt van het feit dat de verdachte in de visie van de reclassering niet onder de indruk is van justitiële autoriteiten en bemoeienis in het verleden door jeugdhulpverlening niet het gewenste resultaat heeft gehad. De verdachte heeft aangegeven een meer zelfstandig bestaan te willen opbouwen waarbij ook verantwoordelijkheden horen en een minder pedagogische beïnvloeding. Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de omstandigheid dat uit het rapport blijkt dat de verdachte nagenoeg niet ontvankelijk is gebleken voor een pedagogische aanpak, acht het hof toepassing van het volwassenstrafrecht in deze passend en geboden.
Strafmotivering
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de GGZ reclassering Palier en zich onder behandeling zal stellen van een zorginstelling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen van een zorginstelling en dat aan de verdachte een locatiegebod met elektronisch toezicht wordt opgelegd.
De ter terechtzitting in hoger beroep aanwezige medewerker van Reclassering Nederland, mevrouw [reclasseringsmedewerker] , heeft het hof verzocht, indien er een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd, als bijzondere voorwaarde (onder meer) een locatiegebod met elektronisch toezicht op te leggen nu de reclassering onvoldoende zicht heeft op de verdachte, weinig middelen heeft om hem te controleren en de verdachte wisselend zijn afspraken nakomt.
De raadsman heeft betoogd dat, indien aan de verdachte een gevangenisstraf zou worden opgelegd, het onvoorwaardelijk deel hooguit gelijk zou moeten zijn aan het voorarrest, en aan het voorwaardelijke deel dezelfde bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden als de rechtbank heeft gedaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot eventueel op te leggen elektronisch toezicht verklaard dat hij een enkelband overdreven vindt en dat hij die enkelband ook kan afknippen, als hij deze zat is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Woninginbraken veroorzaken materiële schade en maken een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 februari 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder soortgelijke feiten, onherroepelijk veroordeeld.
Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw met strafbare feiten in te laten. Daarnaast is gebleken dat de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige zaak opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen, wat inmiddels heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte zich weinig gelegen laat liggen aan opgelegde straffen en waarschuwingen in de zin van schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden. De verdachte lijkt zijn eigen koers te varen.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend. Anders dan de rechtbank ziet het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, geen aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft het hof ook in beschouwing genomen de klaarblijkelijke schending van de schorsingsvoorwaarden en tevens hetgeen tijdens de zitting door de verdachte is opgemerkt met betrekking tot de enkelband, als deze als bijzondere voorwaarde zou worden opgelegd.
Nu evenmin is gebleken dat de verdachte er inmiddels in is geslaagd zijn leven een andere wending te geven en ook andere persoonlijke omstandigheden die zouden nopen tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf zijn niet gebleken, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M.L. Leenaers en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2017.
Mr. C.P.M. Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.