ECLI:NL:GHAMS:2017:4067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
200.204.812/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ontvankelijkheid hoger beroep in familierechtelijke procedure met internationale dimensie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de beëindiging van het gezag van een moeder over haar kind. De moeder, die in Italië woont, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2016. De centrale vraag was of de moeder ontvankelijk was in haar hoger beroep, gezien de vraag of aan de wettelijke vereisten voor het verzenden van een afschrift van de beschikking aan haar was voldaan. De moeder stelde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de beschikking, omdat het afschrift niet op de juiste wijze was verzonden. Het hof oordeelde dat de moeder op 12 september 2016 met de beschikking bekend was geworden, en dat zij op 2 december 2016 tijdig hoger beroep had ingesteld. Het hof verklaarde de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep en hield verdere beslissingen aan, waarbij de behandeling van de zaak werd aangehouden voor een nader te bepalen terechtzitting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.204.812/01
zaak- en rekestnummer rechtbank: C/13/601144 / FA RK 16-319
beschikking van de meervoudige kamer van 3 oktober 2017 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. de Falco te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam, locatie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: [belanghebbende] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de pleegouders van [belanghebbende] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 29 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 2 december 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 29 juni 2016.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 21 maart 2017, met bijlage, ingekomen op 22 maart 2017.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft, na verleend uitstel op verzoek van de moeder, op 21 augustus 2017 plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting is door het hof meegedeeld dat tijdens de behandeling slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal worden gesteld. Verschenen is de advocaat van de moeder, mr. De Falco, die het standpunt van de moeder met betrekking tot de ontvankelijkheid nader heeft toegelicht.
2.4.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

3.1.
Alvorens tot een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep van de moeder te kunnen komen, dient eerst te worden vastgesteld of de moeder het beroep tijdig heeft ingesteld.
3.2.
In eerste aanleg is de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2016. De in Italië woonachtige moeder was ter zitting aanwezig, bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal. Tevens was aanwezig mevrouw C. Cetta , haar advocaat in Italië. Blijkens het proces-verbaal van de zitting is na afloop van de behandeling door de rechter meegedeeld dat ter openbare terechtzitting van 29 juni 2016 uitspraak zal worden gedaan. Op de aangezegde datum is vervolgens de beschikking gegeven. De beschikking is door de griffier van de rechtbank bij brief van 29 september 2016 aan de moeder verzonden. De moeder heeft op 2 december 2016 hoger beroep ingesteld.
3.3.
In zaken betreffende het personen- en familierecht kan, in afwijking van artikel 358, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), krachtens artikel 806, lid 1 Rv van een beschikking hoger beroep worden ingesteld (a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en (b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Nu de moeder als belanghebbende in de procedure is verschenen en de griffier aan haar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 805 Rv, een afschrift van de beschikking heeft verzonden, is in beginsel artikel 806 lid 1, aanhef en onder a. van toepassing. Toepassing van deze regel brengt mee dat de appeltermijn op 29 september 2016 eindigde, zodat het beroep te laat is ingesteld.
3.4.
De moeder heeft evenwel betoogd dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verzenden van een afschrift van de beschikking aan de moeder, zodat niet artikel 806 lid 1, aanhef en onder a, maar het bepaalde onder b. van toepassing is. In de tweede plaats heeft de moeder betoogd dat de bepaling van artikel 806 lid 1, aanhef en onder a. Rv is gebaseerd op een fictie, hetgeen op grond van de Europese jurisprudentie niet in overeenstemming is met het recht. Tot slot heeft de moeder verzocht om, indien haar voormelde standpunten niet worden gevolgd, aan het Hof van Justitie de prejudiciële vraag te stellen of het bepaalde in artikel 806 lid 1, aanhef en onder a Rv ook van toepassing is indien de belanghebbende een bekend adres in een andere EU-lidstaat heeft. De moeder stelt zich op het standpunt dat de beroepstermijn met toepassing van artikel 806 lid 1, aanhef en onder b Rv is gaan lopen op het moment dat zij met de beschikking bekend is geworden, te weten op 12 september 2016, en dat de termijn derhalve eerst op 12 december 2016 eindigde, zodat het beroep tijdig is ingesteld.
3.5.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 805 Rv juncto artikel 291 Rv dient een afschrift van de beschikking aan de moeder te worden verzonden op de wijze als in de artikelen 271 tot en met 277 Rv bepaald. Nu de moeder geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar wel een bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Italië (zijnde een Staat waar de Herziene EG-Betekeningsverordening van 13 november 2007 (nr. 1393/2007, PbEG 50 (2007), L 324, p. 79), hierna: EBetVo II, van toepassing is), geschiedt het verzenden van het afschrift door rechtstreekse verzending overeenkomstig artikel 14 EBetVo II.
3.7.
Artikel 14 EBetVo II bepaalt dat de rechtstreekse verzending bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze moet worden verricht. Bij de (door de moeder bij op 22 maart 2017 ingekomen brief als productie 4 overgelegde) brief van de rechtbank van 29 september 2016 is een afschrift van de beschikking aan de moeder verzonden. Uit ambtshalve navraag bij de rechtbank is gebleken dat dit niet aangetekend met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze is gebeurd.
3.8.
Nu het in artikel 14 EBetVo neergelegde vereiste voor het verzenden van een afschrift niet in acht is genomen, is niet aan de vormvereisten voor het verzenden van een afschrift aan een belanghebbende met een bekende woonplaats of een bekend verblijf in een lidstaat voldaan. Ten aanzien van de moeder is daarom geen sprake van een verzending als bedoeld in artikel 806 lid 1, aanhef en onder a. Rv en geldt de appeltermijn van die bepaling niet. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de moeder op grond van artikel 806 lid 1, aanhef en onder b. Rv binnen drie maanden na betekening van de beschikking of nadat de beschikking haar op andere wijze bekend was geworden hoger beroep kon instellen. De bestreden beschikking is niet aan de moeder betekend. Uit de stukken blijkt dat de moeder, zoals zij ook stelt, op 12 september 2016 met de bestreden beschikking bekend is geworden. Met de indiening van het beroepschrift op 2 december 2016 is de moeder aldus tijdig in hoger beroep gekomen. De moeder is daarom ontvankelijk in haar hoger beroep, zodat aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden toegekomen. Het hof zal de behandeling van de zaak daartoe aanhouden en de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen terechtzitting gelasten.
3.9.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen van de moeder geen bespreking meer.
3.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
beveelt de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, T.A.M. Tijhuis en A. Vaatstra, bijgestaan door mr. E.E. Kraan als griffier, en is op 3 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.