ECLI:NL:GHAMS:2017:4040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
23-002532-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging en belediging van een politieambtenaar met betrekking tot een portemonnee

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2015. De verdachte, geboren op 15 juni 1991, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal in vereniging en belediging van een politieambtenaar. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van een portemonnee op 11 januari 2015 en de belediging van een politieambtenaar op 14 januari 2015. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 september 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de diefstal, omdat de verklaring van de medeverdachte ongeloofwaardig zou zijn. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte consistent waren en voldoende bewijs boden voor de diefstal. Ook het verweer met betrekking tot de belediging werd verworpen, omdat de raadsman ten onrechte stelde dat voor een bewezenverklaring aangifte vereist was. Het hof achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen en een geldboete. Het hof besloot echter tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002532-15
datum uitspraak: 4 oktober 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/701070-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 15 juni 1991,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 11 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2:
hij op of omstreeks 14 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [ambtenaar] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met arrestantenzorg belast, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jij bent een kankerlijer, jij bent een kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde bewijsverweren

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde diefstal van een portemonnee. Hiertoe heeft hij
– samengevat – aangevoerd dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) ongeloofwaardig is. In het bijzonder heeft de raadsman voor het voetlicht gebracht dat [medeverdachte] de verdachte ‘Jojo’ noemt en dat de raadsman de verdachte nog nooit “Jojo” genoemd heeft horen worden en dat [medeverdachte] een vreemd verhaal over een scooter heeft opgehangen.
Het hof deelt de opvatting van de raadsman niet en ziet geen aanleiding aan de waarachtigheid van de verklaringen van [medeverdachte] te twijfelen, te meer nu [medeverdachte] in zijn verklaring niet alleen de verdachte, maar ook zichzelf heeft belast en [medeverdachte] als getuige tegenover de raadsheer-commissaris
omtrent hetgeen zich in coffeeshop [coffeeshop] heeft voorgedaanniet een wezenlijk andere verklaring heeft afgelegd dan ten overstaan van de politie; op essentiële onderdelen is hij consistent gebleken. Hetgeen de raadsman verder te berde heeft gebracht leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde belediging van politieambtenaar [ambtenaar] . Hiertoe heeft hij aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van zo’n feit een aangifte is vereist en dat de bewezenverklaring niet louter kan worden gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen.
Het hof verwerpt het verweer, omdat de opvatting van de raadsman geen steun vindt in het recht (vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799). Voor zover de raadsman heeft gedoeld op het ontbreken van een klacht, wordt zijn betoog ontkracht door het bepaalde in artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 11 januari 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer] ;
2:
hij op 14 januari 2015 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [ambtenaar] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (arrestantenzorg), in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jij bent een kankerlijer, jij bent een kankerlijer".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 107 dagen met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 100,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 107 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander in een horecagelegenheid schuldig gemaakt aan de diefstal van een portemonnee met daarin onder andere contant geld. Dit feit heeft het slachtoffer niet alleen financiële schade bezorgd, maar vast ook de nodige rompslomp, omdat haar huissleutel zich ook in de portemonnee bevond. Bovendien leiden dergelijke feiten tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving, bij bezoekers van horecaetablissementen in het bijzonder. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een politieambtenaar. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van veronachtzaming van de in de samenleving geldende omgangsvormen, met name wat betreft het respecteren van ambtenaren die, belast met de verzorging van arrestanten, hun werk moeten kunnen verrichten zonder dat zij daarbij worden beledigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 september 2017 is hij voor vermogensdelicten eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld, onder meer tot vrijheidsbenemende straffen en een ingrijpende maatregel. Dit weegt sterk in zijn nadeel.
Het hof heeft gelet op de straffen die rechters aan recidivisten plegen op te leggen voor een diefstal als de onderhavige, alsook die voor belediging van ambtenaren in functie. Gelet daarop en (in strafverzwarende zin) in aanmerking genomen dat de verdachte de bewezen diefstal van de portemonnee samen met een ander en op gewiekste wijze heeft gepleegd, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden geïndiceerd geacht. Anders dan (impliciet) de raadsman ziet het hof in de omstandigheid dat de verdachte bij onherroepelijk arrest van 25 april 2017 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 1 jaar is opgelegd geen reden om tot een andere beslissing te komen. De wet verzet zich in zo’n situatie niet tegen de oplegging van een gevangenisstraf, terwijl het traject dat de verdachte in het kader van die maatregel moet doorlopen er niet door wordt verstoord, omdat de duur van die straf niet langer is dan de periode die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 266, 267 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2017.
=========================================================================
[…]