In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, van 12 augustus 2016. De verdachte, geboren in 1956 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 21 juni 2016 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het een andere bewijsconstructie hanteert dan de rechtbank en een andere strafmotivering voorstaat. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd, en spreekt de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.
De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. Het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging heeft genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van 4,2 kilogram cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Het hof heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar deze waren niet dermate uitzonderlijk om van de gebruikelijke straffen af te wijken. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.