ECLI:NL:GHAMS:2017:3925

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
200.208.830/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging alimentatiebeschikking en beoordeling van misbruik van executiebevoegdheid in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de schorsing van de tenuitvoerlegging van een alimentatiebeschikking. De vader, appellant, heeft in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 24 januari 2017 had geoordeeld dat de executie van de alimentatiebeschikking niet geschorst kon worden. De vader stelt dat de zoon misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid, omdat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De voorzieningenrechter had overwogen dat de zoon geen misbruik van recht maakt door de executie voort te zetten, en dat de overeenkomst tussen de vader en de zoon, die op 29 november 2015 was gesloten, mogelijk vernietigbaar is.

Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De vader heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen en heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen. De zoon en zijn bewindvoerder hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft overwogen dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de zoon misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. De vader heeft ook een beroep gedaan op de overeenkomst van 29 november 2015, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat deze overeenkomst onder druk is tot stand gekomen.

Uiteindelijk heeft het hof de vierde grief van de vader gegrond verklaard, wat betreft de proceskostenveroordeling, en de kosten in eerste aanleg gecompenseerd. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling, maar het vonnis voor het overige bekrachtigd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de kosten in hoger beroep zijn eveneens gecompenseerd.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
sector civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.208.830/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/251988 / KG ZA 16-943
(locatie Alkmaar)
arrest van de meervoudige familiekamer van 26 september 2017
inzake
[de vader],
wonend te [plaats A] ,
APPELLANT,
advocaat:
mr. A.M. Holmeste Maastricht,
tegen:

1.[de zoon] ,

wonend te [plaats B] ,
2.
[de bewindvoerder], h.o.d.n. Budget met beleid,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [de zoon] ,
kantoorhoudende te Enkhuizen,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. W. Doorninkte Enkhuizen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vader, [de zoon] en de bewindvoerder genoemd.
De vader is bij dagvaarding van 3 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), van 24 januari 2017, in kort geding gewezen tussen de vader als eiser en [de zoon] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties.
De vader heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog – naar het hof begrijpt – [de zoon] en de bewindvoerder zal bevelen de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 23 september 2015, voor zover het de opgelegde alimentatie ten behoeve van [de zoon] betreft, te staken en gestaakt te houden totdat in de bodemprocedure inzake het op 6 december 2016 door de vader ingediende verzoek tot wijziging van de alimentatie anders zal zijn beslist, onder veroordeling van [de zoon] en de bewindvoerder tot terugbetaling van al hetgeen ter uitvoering van het vonnis is betaald verhoogd met de wettelijke rente, en onder veroordeling van laatstgenoemden in de proceskosten in beide instanties.
[de zoon] en de bewindvoerder hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, onder veroordeling van de vader in de kosten van het hoger beroep.
De vader heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[de zoon] is geboren [in] 1997 uit de relatie tussen de vader en [de moeder] (hierna: [de moeder] ). De relatie tussen de ouders van [de zoon] is [in] 2010 geëindigd.
3.1.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2013 is onder meer bepaald dat de vader aan [de moeder] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] van € 200,= per maand moet voldoen met ingang van 1 augustus 2012. Bij beschikking van 23 september 2015 van de rechtbank Noord-Holland is de beschikking van 1 mei 2013 gewijzigd en bepaald dat de vader – voor zover hier van belang – met ingang van 1 juni 2015 aan [de zoon] als bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud een bedrag van € 177,= per maand moet voldoen.
3.1.3
Tot 10 oktober 2015 heeft [de zoon] bij [de moeder] gewoond. Vervolgens verbleef hij tot 8 november 2015 bij een kennis. Van 13 november 2015 tot en met 27 december 2015 heeft hij bij de vader gewoond.
3.1.4
Op 29 november 2015 hebben [de zoon] en de vader een overeenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
Sinds 13 november 2015 woont [de zoon] (tijdelijk) bij zijn vader (…)
Overeengekomen is dat [de zoon] afstand doet van alimentatie, gezien vader nu de kosten draagt voor levensonderhoud van [de zoon] op moment dat [de zoon] bij hem is komen wonen.
Op het moment dat de woonsituatie/verblijfplaats van [de zoon] verandert, wordt er opnieuw bekeken door vader en [de zoon] wat er op dat moment nodig is voor [de zoon] voor levensonderhoud. (…)
Teven verklaar ik [de zoon] , af te zien van enige alimentatie van mijn vader over de periode vanaf 1 juni 2015 tot het moment dat ik weer vertrek bij mijn vader. (…)”
3.1.5
[de zoon] heeft op 1 december 2016 aanspraak gemaakt op alimentatie krachtens de beschikking van 23 september 2015. De aanspraak ziet op achterstallige alimentatie over de periode van 1 juni 2015 tot 13 november 2015 en de periode van 28 december 2015 tot 1 december 2016 en op de verschuldigde alimentatie vanaf 1 december 2016.
3.1.6
De vader heeft op 6 december 2016 een verzoekschrift tot wijziging alimentatie ingediend.
3.1.7
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 25 maart 2016 zijn de goederen, met uitzondering van het persoonsgebonden budget, die (zullen) toebehoren aan [de zoon] onder bewind gesteld en is de bewindvoerder benoemd.
3.2.
In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de bewindvoerder heeft meegedeeld akkoord te zijn dat [de zoon] en zijn advocaat verweer hebben gevoerd tegen de vordering van de vader, zodat de procedure wordt geacht formeel gericht te zijn tegen [de bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [de zoon] . De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader afgewezen om [de zoon] te bevelen de tenuitvoerlegging van de beschikking van 23 september 2015 voor zover het de ten behoeve van [de zoon] opgelegde alimentatie betreft te staken op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft daartoe – voor zover thans van belang – overwogen dat [de zoon] geen misbruik van recht maakt door de executie voort te zetten. Voor zover de vader de grondslag van de vordering om de executie te schorsen, heeft gebaseerd op de overeenkomst die [de zoon] en de vader hebben gesloten op 29 november 2015, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat in een eventueel te voeren bodemprocedure een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst door [de zoon] zal slagen. De vader heeft vier grieven tegen het vonnis gericht.
3.3.
De grieven 1 tot en met 3, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 23 september 2015 dient te worden afgewezen en tegen enkele dragende overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen.
De vader voert aan dat sprake is van misbruik van recht, voor zover het de volledige executie van de beschikking van 23 september 2015 betreft. De vader berekent het inkomen van [de zoon] op € 721,67 (netto) per maand. Gelet op de behoefte zoals [de zoon] deze zelf heeft aangegeven (€ 862,50 per maand), kan hij voor het overgrote deel in zijn eigen behoefte voorzien. In de resterende behoefte moeten de vader en [de moeder] naar rato meebetalen. De vader heeft het bedrag dat hij nog zou moeten betalen vooralsnog berekend op € 70,42 per maand. Nu [de zoon] desondanks de executie voortzet, maakt hij misbruik van recht, aldus de vader.
De vader is daarnaast van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de overeenkomst van 29 november 2015 door bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De vader heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Ten tijde van de ondertekening gebruikte [de zoon] geen drugs en was hij bij zijn volle verstand. [de zoon] dient dan ook het bewijs te leveren dat de overeenkomst onder misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. In kort geding had de voorzieningenrechter moeten uitgaan van de validiteit van de overeenkomst. Door het vonnis is een disbalans ontstaan tussen de rechtsverhoudingen van partijen. In de optiek van de vader hoeft hij geen alimentatie meer aan [de zoon] te betalen. De vader wenst niet te ontkennen dat [de zoon] kwetsbaar is, maar die kwetsbaarheid is met voldoende waarborgen omkleed. Het is de taak van de bewindvoerder om die kwetsbaarheid te beschermen. Van de bewindvoerder mag verwacht worden dat zij in contact treedt met de vader om te kunnen bekijken wat kan worden verlangd in het kader van alimentatie. Dit weigert zij. De vader voert verder aan dat bij een goede belangenafweging de executie geschorst moet worden, al was het maar omdat hetgeen de vader aan [de zoon] moet betalen terstond wordt opgemaakt aan het drugsgebruik van [de zoon] . Als de alimentatie in de bodemprocedure wordt gewijzigd, zal de vader niets meer op [de zoon] kunnen verhalen, nu [de zoon] onder bewind staat. Er is dan ook sprake van een reëel incassorisico.
3.4.
[de zoon] en de bewindvoerder betwisten dat sprake is van misbruik van (executie)recht. De behoefte van [de zoon] ligt hoger dan het bedrag waarvan de rechtbank in de beschikking van 23 september 2015 is uitgegaan. Als [de zoon] geen alimentatie ontvangt, zijn er onvoldoende inkomsten om zijn (minimale) uitgaven te kunnen betalen. [de zoon] heeft dan ook een redelijk belang bij de uitoefening van zijn executiebevoegdheid.
[de zoon] blijft ook in hoger beroep van mening dat de overeenkomst van 29 november 2015 onder bedreiging c.q. misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Hij heeft indertijd de overeenkomst onder grote druk van zijn vader getekend, nu hij bij niet-ondertekening op straat zou komen te staan. De bodemrechter dient te toetsen of de thans door de vader verschuldigde bijdrage nog in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. In dit kort geding staat alleen centraal of [de zoon] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. Door het treffen van een voorlopige betalingsregeling heeft [de zoon] er blijk van gegeven wel degelijk bereid te zijn tot een redelijke voorlopige regeling met zijn vader te komen. [de zoon] betwist dat de door de vader verschuldigde bijdrage aan kosten van softdrugs op gaat. [de zoon] gebruikt slechts incidenteel softdrugs en heeft nog steeds belang bij een bijdrage.
3.5.
Voor zover [de zoon] heeft willen betogen dat de vader geen spoedeisend belang meer heeft bij zijn vordering, omdat er inmiddels een voorlopige betalingsregeling is getroffen, faalt dit betoog. De betalingsregeling ziet alleen op de achterstallige alimentatie, terwijl de vader ook een schorsing van de executie van de lopende alimentatieverplichting nastreeft. Bovendien blijkt uit de reactie namens [de zoon] op het betalingsvoorstel dat door de deurwaarder is toegezonden, dat bij niet-nakoming er loonbeslag moet worden gelegd. De vader heeft dan ook spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
3.6.
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering neemt het hof als uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal onder meer aan de orde kunnen zijn indien de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. In hoger beroep is gesteld noch gebleken dat van een van deze situaties sprake is.
Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt.
3.7.
Voor zover de vader zich beroept op misbruik van recht, omdat [de zoon] inmiddels eigen inkomsten heeft en voor een groot gedeelte in zijn behoefte kan voorzien, overweegt het hof dat partijen van mening verschillen of [de zoon] behoefte heeft, en zo ja, wat de omvang van de (aanvullende) behoefte van [de zoon] is in een bijdrage van zijn vader. Een en ander kan niet eenvoudig worden vastgesteld. Hoewel vaststaat dat [de zoon] vanaf 1 juli 2016 over eigen inkomsten beschikt, is niet duidelijk of dit thans ook nog het geval is. Uit de in eerste aanleg overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt immers dat deze voor bepaalde tijd is gesloten. Evenmin is voldoende duidelijk wat de aanvullende behoefte is, gelet op het feit dat in het budgetplan van de bewindvoerder slechts rekening is gehouden met minimale uitgaven. Het onderhavige executiegeschil leent zich, gelet op het beperkte toetsingskader, niet voor een inhoudelijke beoordeling van de (aanvullende) behoefte van [de zoon] . Dit zal in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld.
3.8.
De vader heeft daarnaast een beroep gedaan op de overeenkomst van
29 november 2015. Anders dan de vader betoogt, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat in een eventueel te voeren bodemprocedure een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst zal slagen. Hij heeft daartoe in aanmerking genomen dat [de zoon] ter onderbouwing van zijn beroep op vernietiging heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de ondertekening weinig andere keuze had dan ondertekening omdat hij door zijn moeder het huis was uitgezet en afhankelijk was van zijn vader voor onderdak en levensonderhoud. Daarnaast verkeerde [de zoon] in de veronderstelling dat hij door het ondertekenen alleen afzag van alimentatie voor de duur dat hij bij zijn vader verbleef. Ook heeft de voorzieningenrechter de kwetsbare indruk die [de zoon] ter terechtzitting op hem maakte in aanmerking genomen. In hoger beroep heeft de vader aangevoerd dat [de zoon] vrij van drugs en bij zijn volle verstand de overeenkomst heeft getekend. Ook als het hof uitgaat van de juistheid van deze stelling, is voorshands niet onaannemelijk dat [de zoon] op het moment van ondertekening zodanig afhankelijk was van zijn vader, dat hij tot ondertekening is overgegaan. Hetgeen de vader heeft aangevoerd, is onvoldoende om in het kader van dit kort geding tot een ander oordeel dan de voorzieningenrechter te komen.
Bovendien is voor het hof redengevend, dat [de zoon] in eerste aanleg heeft aangegeven dat hij de overeenkomst is aangegaan vanuit het besef dat hij slechts zou afzien van zijn aanspraken gedurende de periode dat hij bij zijn vader verbleef, welk standpunt aanleiding zou kunnen geven tot een (beperkte) uitleg van de overeenkomst, in die zin dat de verplichtingen van de vader na het beëindigen van het verblijf weer zouden herleven.
Voor zover het de periode na 28 december 2016 betreft, houdt de overeenkomst, ook wanneer het beroep op vernietigbaarheid niet slaagt, hoe dan ook niet in dat de vader in het geheel geen bijdrage meer hoeft te betalen. Immers, de vader en de zoon zijn overeengekomen dat op het moment dat de woonsituatie/verblijfplaats van [de zoon] verandert, er opnieuw wordt gekeken wat er op dat moment nodig is voor het levensonderhoud van [de zoon] . Gesteld noch gebleken is dat (een van) partijen hier een vervolg aan hebben (heeft) gegeven, hetgeen vooralsnog niet tot een andere de slotsom noopt dan dat voor die periode van de onderhoudsverplichting moet worden uitgegaan zoals voortvloeit uit de beschikking van 23 september 2015.
De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn bijdrage zal worden gebruikt voor het middelengebruik door [de zoon] , gelet op diens betwisting, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Dat [de zoon] , mede gelet op de belangen aan de zijde van de man, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging van voormelde beschikking over te gaan, is dan ook niet gebleken. Evenmin is gebleken dat een zodanig groot restitutierisico bestaat dat dit zou moeten leiden tot een ander oordeel. Het gegeven dat de goederen van [de zoon] onder bewind zijn gesteld dient veeleer als waarborg voor een verantwoord aanwenden van het budget dat hem ter beschikking staat, en maakt niet dat verhaal van eventueel teveel betaalde alimentatie niet meer mogelijk zal zijn.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven 1 tot en met 3 falen.
3.9.
In zijn vierde grief heeft de vader aangevoerd dat de voorzieningenrechter hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Deze grief slaagt. Gelet op de familierelatie ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren. [de zoon] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen de vader voor zover het de proceskosten in eerste aanleg betreft aan hem heeft voldaan.
3.10.
De slotsom van het voorgaande is dat de vierde grief slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen wat betreft de proceskostenveroordeling. Hoewel ook de bewindvoerder in de procedure is betrokken, gaat het in hoger beroep, net als in eerste aanleg, feitelijk om een procedure tussen vader en zoon. Het hof zal daarom ook in hoger beroep de kosten compenseren.
3.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vader in de kosten is veroordeeld
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
compenseert de kosten in eerste aanleg, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
veroordeelt [de zoon] tot terugbetaling van al hetgeen de vader uit hoofde van de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis aan [de zoon] heeft voldaan;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, H.A. van den Berg en
M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
26 september 2017.