Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en kinderalimentatie na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen de man en de vrouw. Het geregistreerd partnerschap is op 18 april 2011 ontbonden, en de rechtbank Haarlem had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 463,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. Deze bijdrage werd later verhoogd naar € 491,- per maand. De man heeft in hoger beroep verzocht om de alimentatie voor de vrouw op nihil te stellen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 128,- per maand. De vrouw verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man betoogde dat de vrouw geen behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud, omdat haar inkomen hoger is dan in 2011 en zij in staat is om zelf in haar behoeften te voorzien. De vrouw daarentegen stelde dat zij niet volledig in haar eigen behoefte kan voorzien en dat zij serieuze pogingen onderneemt om haar inkomen te verhogen.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de vrouw een behoeftelijst heeft overgelegd die niet door de man is betwist. De bruto behoefte van de vrouw is vastgesteld op ongeveer € 1.760,- per maand. Het hof concludeert dat de vrouw op basis van haar inkomen van € 24.581,- bruto per jaar in haar eigen behoefte kan voorzien, en wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af. De man moet de teveel betaalde alimentatie aan de vrouw terugbetalen, maar het hof houdt verdere beslissingen aan totdat partijen hun actuele financiële situatie hebben toegelicht.