ECLI:NL:GHAMS:2017:3886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
200.218.052/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van een vennootschap met financiële problemen

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] en de stichting STAK, die een onderzoek vroegen naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap [B]. De verzoekers stelden dat er gegronde redenen waren voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken, vooral gezien de financiële problemen van [B] en de rol van de bestuurders MER en VRC. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat [B] in financiële moeilijkheden verkeert, mede door dividenduitkeringen aan STAK en [A]. ABN AMRO, als schuldeiser, heeft de kredietovereenkomst opgezegd en de opschorting van deze opzegging beëindigd, waardoor [B] verplicht was haar schuld van ongeveer € 50 miljoen af te lossen. De Ondernemingskamer oordeelde dat de verzoekers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat de bestuurders niet onzorgvuldig hebben gehandeld. De Ondernemingskamer wees het verzoek af en veroordeelde de verzoekers in de kosten van het geding.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.218.052/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 11 september 2017
inzake

1.[A] ,

wonende te [....] ,
2. de stichting
[B],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaten:
mr. G.H. Gispenen
mr. H.M.E. van Baren, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MER BEHEER B.V.,
gevestigd te Huis Ter Heide,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. S.J.H.M. Berendsenen
mr. C.N. van Dooren, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. R.M. Leeuwenburghen
mr. M.H.W. Franssen,beiden kantoorhoudende te Rotterdam,
e n t e g e n
3. de naamloze vennootschap
ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. R.J. van Galenen
mr. A.C. Rozeman,beiden kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker 1 met [A] ;
  • verzoekster 2 met STAK;
  • verzoekers 1 en 2 tezamen met [A] c.s.;
  • verweerster met [B] ;
  • belanghebbende 1 met MER;
  • belanghebbende 2 met VRC;
  • belanghebbende 3 met ABN AMRO.
1.2
[A] c.s. hebben bij op 21 juni 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [B] over de periode vanaf 25 januari 2016. Zij hebben tevens verzocht –zakelijk weergegeven – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding:
- MER te ontslaan althans te schorsen als bestuurder van [B] ;
- VRC te ontslaan althans te schorsen als bestuurder van [B] , althans VRC te ontslaan of te schorsen als voorzitter van het bestuur van [B] , met benoeming van een nieuwe bestuurder in plaats van VRC, aan te wijzen door ABN AMRO;
- tevens een onafhankelijk bestuurder als voorzitter (met doorslaggevende stem) van het bestuur van [B] aan te wijzen;
- in te grijpen in het bestuur van STAK op in het verzoekschrift nader omschreven wijze;
- het stemrecht op de aandelen in [B] aan STAK over te dragen, althans te bepalen dat het stemrecht op die aandelen exclusief door STAK wordt uitgeoefend,
met veroordeling van [B] in de kosten van het geding.
1.3
MER heeft bij op 30 juni 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties, zich gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer ten aanzien van het verzoek tot het gelasten van een onderzoek. Ter terechtzitting heeft zij echter verzocht dat verzoek van [A] c.s. af te wijzen en voorwaardelijk, indien het wordt toegewezen, het onderzoek reeds vanaf oktober 2014, althans vanaf 1 januari 2012 te gelasten. Voorts heeft zij de Ondernemingskamer verzocht het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen af te wijzen en, voorwaardelijk, bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding, een derde onafhankelijk persoon als bestuurder van [B] aan te wijzen.
1.4
VRC heeft bij op 30 juni 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek af te wijzen, met veroordeling van [A] c.s. in de kosten van het geding.
1.5
ABN AMRO heeft bij op 30 juni 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen, met producties de Ondernemingskamer verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek af te wijzen en in het geval de Ondernemingskamer toch een onderzoek gelast, bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding, een derde als bestuurder van [B] aan te wijzen.
1.6
De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 13 juli 2017. Bij die gelegenheid hebben de mrs. Gispen, Van Galen en Rozeman, voornoemd en mr. F.G.K. Overkleeft, kantoorgenoot van mr. van Galen en de mrs. Leeuwenburgh, Berendsen en Van Dooren, voornoemd, de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen, onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[B] is op 16 maart 1984 opgericht. Zij drijft een onderneming die zich bezig houdt met recycling van ferro en non-ferro metalen. Alle aandelen in [B] worden gehouden door STAK, waarvan [A] enig bestuurder is. Alle certificaten van aandelen worden gehouden door [A] .
2.2
Tot 13 februari 2015 was [A] enig bestuurder van [B] .
2.3
Bij [B] en haar werkmaatschappijen zijn circa 98 mensen in dienst.
2.4
Op 10 oktober 2011 heeft ABN AMRO met [B] een kredietovereenkomst gesloten (hierna: de kredietovereenkomst).
2.5
Over de jaren 2011 en 2012 heeft [B] € 14,3 miljoen dividend aan STAK uitgekeerd.
2.6
Op 29 oktober 2013 is de kredietverlening aan [B] ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer van ABN AMRO.
2.7
In 2013 heeft [B] een bedrag van € 4,6 miljoen aan STAK uitgekeerd (
cash outs).
2.8
In een
Independant Business Reviewvan 24 maart 2014 van Deloitte, in opdracht van [B] , staat onder het kopje ‘
Observations on Current situation’met betrekking tot het onderwerp ‘
Governance’:

“No clear governance structure, with the shareholder involved seemingly at random in special interest areas with day to day operational responsibilities left to management

key strategic, spending and trading decisions made by management regularly overruled by the shareholder, at times leading to internal strife.”
2.9
In november 2014 heeft [A] MER aangetrokken om [B] te adviseren.
2.1
Op 9 januari 2015 hebben STAK en Value8 N.V. een overeenkomst gesloten waarin STAK 30% van de aandelen in [B] voor een bedrag van € 1 verkoopt aan Value8 N.V. met een optie op nog eens 21% van de aandelen in [B] tegen een nader in onderling overleg over een te komen koopprijs en met een voorwaardelijk (terug)kooprecht voor STAK van 15% van de aandelen voor € 1. De aandelen zijn niet geleverd.
2.11
Bij brief van 13 januari 2015 heeft ABN AMRO de kredietovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken. In de brief staat onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende. De bank is al geruime tijd met [B] en [A] in gesprek om het hoofd te bieden aan de toenemende zorgwekkende financiële situatie van [B] . De slechte financiële situatie, die mede veroorzaakt wordt door buitensporige privéonttrekkingen door [A] , maakt dat [B] al geruime tijd niet meer kan voldoen aan haar verplichtingen jegens de bank. Sinds begin 2014 vertoont de rekening-courant van [B] een ongeoorloofde overstand van € 1.723.536. Bij herhaling heeft de bank medegedeeld dat zij niet bereid was om de kredietverlening aan [B] te continueren op de bestaande voorwaarden. In dat verband wordt in de brief verwezen naar brieven van 19 februari 2014, 3 december 2014 (waarin een voorstel voor een wijzigingsovereenkomst is gedaan) en 5 januari 2015. Het eigen vermogen van [B] is zo goed als uitgehold, er zijn aanhoudende liquiditeitstekorten en noodzakelijke herstructureringsplannen zijn niet van de grond gekomen. De bank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [A] vooral zijn privébelangen voor ogen heeft en dat vermogensversterking niet op de voorgrond staat. Zeer onlangs heeft [A] 30% van de aandelen in [B] verkocht aan Value8 N.V. zonder daarover de bank te informeren. Het openstaande bedrag uit de kredietovereenkomst van € 60.847.936,15 in hoofdsom, dient uiterlijk op 10 februari 2015 aan de bank te zijn voldaan.
2.12
Bij brief van 2 februari 2015 heeft ABN AMRO aan [B] ( [A] ) voorgesteld, naar aanleiding van besprekingen, de opzegging van de kredietovereenkomst onder een aantal nader geformuleerde voorwaarden met vier maanden op te schorten, met een mogelijkheid tot verlenging, om [B] en haar dochtervennootschappen in de gelegenheid te stellen de schuldenpositie bij ABN AMRO af te bouwen door middel van een herstructurering waaronder begrepen herfinanciering, inbreng van kapitaal en verkoop (van delen) van de onderneming van [B] .
2.13
MER is op 13 februari 2015 toegetreden tot het bestuur van [B] .
2.14
Op 13 februari 2015 heeft STAK een pandrecht gevestigd ten gunste van ABN AMRO op alle aandelen die STAK houdt in [B] tot zekerheid van de nakoming van (onder meer) de kredietovereenkomst.
2.15
Met inbegrip van de hierboven in 2.5 en 2.7 genoemde bedragen hebben STAK en [A] over de periode 2010 – februari 2015 een bedrag van in totaal (inclusief salaris) € 23.592.707 aan [B] onttrokken.
2.16
Begin 2016 hebben [B] en ABN AMRO twee opties besproken met het oog op aflossing van de schuld van [B] , te weten Plan A (verkoop van de onderneming van [B] ) en Plan B (desinvesteringen met als doel afbouw van de schuld van [B] en de mogelijkheid tot herfinanciering door ABN AMRO).
2.17
Op 4 juli 2016 heeft ABN AMRO aan [B] bericht dat zij niet langer het vertrouwen heeft dat [B] zich voldoende zal inzetten om tot een herstructurering, een herfinanciering en/of een gehele of gedeeltelijke verkoop van de groep te komen en dat de (inmiddels verlengde) opschorting van de opzegging is komen te vervallen. De bank zal zich, zo staat in de brief, beraden of zij het stemrecht op de aandelen uit hoofde van het pandrecht op de aandelen zal gaan uitoefenen.
2.18
Op 8 juli 2016 heeft [B] op verzoek van ABN AMRO aan VRC (handelend onder de naam [D] ) onder meer opdracht verleend om de liquiditeitsprognose 2016 van [B] te beoordelen.
2.19
Bij brief van 8 juli 2016 heeft ABN AMRO, naar aanleiding van een bespreking over het beëindigen van de opschorting van de kredietopzegging en over een onderhandse verkoop van [B] , medegedeeld dat zij het stemrecht op de aandelen vanaf dat moment zal uitoefenen en dat de opzegging van het krediet gehandhaafd blijft. ABN AMRO is wel bereid om op bepaalde voorwaarden en binnen de kaders van de opgezegde kredietovereenkomst [B] te blijven financieren. Op een op 25 juli 2015 te houden algemene vergadering van aandeelhouders zal een derde bestuurder moeten worden benoemd, aldus de brief.
2.2
Bij e-mail van 13 juli 2016 heeft ABN AMRO aan onder meer [A] bericht dat een door Value8 N.V. voorgesteld
“Plan B2”niet aansluit bij de uitgangspunten die ABN AMRO heeft gesteld en geen basis biedt voor verder overleg. ABN AMRO zal een ingezet onderhands verkoop traject van de gehele onderneming van [B] met als doel volledige aflossing van ABN AMRO voortzetten, aldus de e-mail.
2.21
In de algemene vergadering van aandeelhouders van 25 juli 2016, waarin ABN AMRO het stemrecht op de aan haar verpande aandelen heeft uitgeoefend, is VRC tot bestuurder van [B] benoemd. Het bestuur bestaat sindsdien uit [A] , MER en VRC.
2.22
In het verslag van een bestuursvergadering van [B] van 2 augustus 2016 staat als missie van het bestuur: “
Gegeven de financiële positie en opstelling huisbankier stelt het bestuur zich ten doel om tot verkoop over te gaan van de onderneming als geheel of in delen (…). Ondertussen zal het bestuur zich inspannen om tot een rendabele exploitatie te komen (…).[ [A] ]
merkt op het niet eens te zijn met het besluit van de bank tot verkoop over te gaan maar kan het niet tegenhouden.”
2.23
Met het oog op een onderhandse verkoop heeft [B] met instemming van ABN AMRO Maasdael Corporate Finance B.V. (hierna: Maasdael) op 9 september 2016 opdracht gegeven een onderhandse verkoop van de onderneming van [B] voor te bereiden met het oog, kort gezegd, op de aflossing van het aan [B] verstrekte krediet. Een opdrachtbevestiging daartoe is op 9 september 2016 door [B] ondertekend.
2.24
De concept jaarrekening 2016 van [B] vermeldt een negatief eigen vermogen van € 15,3 miljoen.
2.25
Bij brief van 24 januari 2017 heeft ABN AMRO aan STAK onder meer bericht dat het krediet is opgezegd, dat het uitstaande saldo volledig dient te worden terugbetaald, dat zij de kredietopzegging gedurende een periode van anderhalf jaar heeft opgeschort om [B] en STAK als aandeelhouder in de gelegenheid te stellen het krediet bij een derde te herfinancieren, dan wel alternatieven aan te dragen en dat dit niet tot een voor ABN AMRO acceptabel voorstel heeft geleid. Als ABN AMRO alsnog binnen een aanvaardbare termijn volledig uit een herfinanciering elders wordt afgelost, is een verkoop van de onderneming vanuit het perspectief van ABN AMRO niet langer opportuun. “
Tot op heden hebben wij echter nog van u noch van [B] een concreet voorstel ontvangen dat past binnen die contouren. Zoals uitgebreid met u besproken (…) ziet ABN AMRO geen andere reële en concrete mogelijkheid om binnen afzienbare termijn te komen tot een volledige aflossing van de schuldenpositie van [B] dan middels een verkoop van [B] c.s., welke verkoop (conform afspraak met [B] ) thans op een gecontroleerde wijze plaatsvindt door een door [B] daartoe aangestelde M&A partij, Maasdael. De opdracht van [B] aan Maasdael beoogt een transparant verkoopproces met een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst, hetgeen naar ons oordeel in het belang is van alle betrokken partijen. Wij zien op dit moment geen aanleiding om dit proces van verkoop niet te continueren.”
2.26
Bij e-mail van 8 mei 2017 heeft ABN AMRO aan het bestuur van [B] medegedeeld dat het verkoopproces dat Maasdael ter hand heeft genomen zich in een vergevorderd stadium bevindt en dat er voor opschorting van dit verkoopproces op voorstel van STAK geen rechtvaardiging is. Sinds de aanvang van het verkoopproces is de voortgang daarvan diverse malen vertraagd. Het is in het belang van alle partijen dat [B] onderhands wordt verkocht in plaats van middels een executieverkoop. Indien het bestuur van [B] niet per ommegaande Maasdael instrueert een verkoopproces in gang te zetten en onmiddellijk een data room openstelt, zal ABN AMRO overgaan tot voorbereiding van executoriale verkoop.
2.27
Tijdens een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 mei 2017 is namens ABN AMRO naar voren gebracht dat het verkoopproces de enige kans biedt dat de bank zal worden afgelost en dat dit proces niet mag worden vertraagd.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] c.s. hebben aan hun stelling dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en juiste gang van zaken van [B] en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen het volgende ten grondslag gelegd:
- MER en VRC richten zich eenzijdig op verkoop van de onderneming in het belang van ABN AMRO en verliezen daarbij de belangen van [B] en haar stakeholders uit het oog. MER en VRC blokkeren of frustreren iedere poging van verzoekers om alternatieven voor verkoop (herfinancieringsscenario) te ontwikkelen.
- Voor zover MER en VRC alternatieven voor verkoop hebben onderzocht, hebben zij dat onzorgvuldig gedaan. Zij hebben daarmee schade toegebracht aan de onderneming van [B] .
- MER en VRC hebben het verkoopproces onzorgvuldig opgezet.
- Binnen het bestuur bestaat een vertrouwensbreuk en een verstoorde relatie.
- ABN AMRO, die het stemrecht op de aandelen in [B] uitoefent, weigert in te grijpen in de bestuurscrisis en stemt alle door STAK geagendeerde besluiten in de algemene vergadering van aandeelhouders weg; ABN AMRO laat zich daarbij alleen leiden door haar eigen belang.
- Het bestuur laat na noodzakelijke investeringen en moderniseringen door te voeren.
- Er is een gebrek aan beheersing van kosten op bestuursniveau.
- MER en VRC hebben een tegenstrijdig belang, met name vanwege incentive afspraken met ABN AMRO.
3.2
VRC, MER en ABN AMRO hebben verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt dat hetgeen [A] c.s. hebben gesteld, niet leidt tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken te twijfelen. Hiertoe is het volgende redengevend.
3.4
[B] is vanwege een verzwakt eigen vermogen (mede) ten gevolge van (dividend)uitkeringen aan STAK en [A] niet meer in staat geweest om aan haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst te voldoen. ABN AMRO heeft in januari 2015 de kredietovereenkomst opgezegd en heeft vervolgens deze opzegging opgeschort om [B] in de gelegenheid te stellen haar onderneming te herstructureren dan wel een herfinanciering te bewerkstelligen. In juli 2016, anderhalf jaar later, bestond daartoe nog geen concreet uitzicht. ABN AMRO heeft op 4 juli 2016 de opschorting van de kredietopzegging beëindigd, waardoor [B] gehouden was haar toen resterende schuld van ongeveer € 50 miljoen aan ABN AMRO direct af te lossen. ABN AMRO oefent sinds 25 juli 2016 het stemrecht op alle aandelen in [B] uit. Een verkoop van de onderneming, zoals door ABN AMRO beoogd, is geen gegronde reden om aan een juiste gang van zaken te twijfelen. Niet valt in te zien dat een dergelijke verkoop strijdig zou zijn met de belangen van de stakeholders, zoals [A] c.s. betogen, nog daargelaten dat ABN AMRO haar eigen belang als schuldeiser en pandhouder mag dienen en niet gebleken is dat ABN AMRO haar bevoegdheden misbruikt. Verkoop van de onderneming, zal, zoals ABN AMRO heeft gesteld, naar verwachting gepaard gaan met behoud van werkgelegenheid omdat de overname van arbeidscontracten onderdeel uitmaakt van het verkoopproces, terwijl het tevens mogelijk is dat er voor STAK na verkoop een bedrag zal resteren. Bij een executoriale verkoop, waartoe ABN AMRO uit hoofde van haar pandrecht in beginsel gerechtigd is, zal dit alles naar verwachting minder gunstig uitpakken.
3.5
Uit het voorgaande volgt tevens dat de stelling van [A] c.s. dat MER en VRC zich eenzijdig op verkoop van de onderneming richten in het belang van ABN AMRO en dat zij daarbij de belangen van [B] en haar stakeholders uit het oog verliezen, onvoldoende hout snijdt. De verwijten aan MER en VRC dat zij (i) iedere poging van [A] en STAK om alternatieven voor verkoop (herfinancieringsscenario) te ontwikkelen blokkeren of frustreren en (ii) alternatieven onvoldoende hebben onderzocht missen feitelijke grondslag. ABN AMRO heeft [B] (STAK en [A] ) sinds 2014 in de gelegenheid gesteld een vorm van herfinanciering te realiseren. Dat dit niet tot een voor ABN AMRO aanvaardbaar plan heeft geleid, ligt niet aan MER en VRC. De Ondernemingskamer merkt in dat verband op dat het aannemelijk is, zoals MER, VRC en ABN AMRO hebben gesteld, dat het eigen vermogen van [B] eerst moet worden versterkt, dat daarvoor doorgaans de (bestaande of toetredende) aandeelhouders de eerst aangewezenen zijn en dat zonder die versterking een derde niet spoedig bereid zal zijn de onderneming te financieren. Ter terechtzitting heeft [A] desgevraagd te kennen gegeven dat STAK noch hijzelf in staat is het eigen vermogen van [B] te versterken. Daarnaast valt op dat STAK een substantieel percentage van haar aandelen heeft verkocht aan Value8 N.V. voor een bedrag van € 1 en dat die – niet geëffectueerde – transactie slechts heeft geleid tot een voorstel van Value8 N.V. (concept plan B2) van 8 juli 2016 dat ABN AMRO op begrijpelijke gronden niet aanvaardbaar heeft geacht (zie 2.20). [A] c.s. hebben zich in het kader van hun stelling dat ABN AMRO, VRC en MER het verkooptraject met Maasdael ten onrechte voortzetten beroepen op een memo van 26 juni 2017 van Nielen Schumann, waarin een eerste
scanstaat over de haalbaarheid van een herfinanciering van [B] . Ter terechtzitting hebben MER en VRC naar voren gebracht dat zij openstaan voor haalbare plannen over een herfinanciering, dat het voorstel van Nielen Schumann thans onvolledig is en nader kan worden uitgewerkt terwijl gelijktijdig het verkooptraject met Maasdael wordt voortgezet. Ook ABN AMRO heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij openstaat voor een plan met betrekking tot herfinanciering, dat het voorstel van Nielen Schumann nog onvoldoende concreet is en dat hoe dan ook het verkoopproces dat door Maasdael wordt geleid en dat zich in een ver gevorderd stadium bevindt, moet worden voortgezet. De Ondernemingskamer constateert dat niet is gebleken dat er door [A] en STAK een zodanig concreet en realiseerbaar alternatief plan is ontwikkeld dat het traject tot verkoop van de onderneming van [B] via Maasdael niet kan worden voortgezet. De Ondernemingskamer overweegt voorts dat er geen feitelijke aanknopingspunten voor een oordeel dat MER en VRC het door Maasdael geleide verkoopproces onzorgvuldig opzetten.
3.6
Uit de overgelegde verslagen van bestuursvergaderingen van [B] (te beginnen met het verslag van 2 augustus 2016) leidt de Ondernemingskamer af dat [A] als bestuurder niet steeds zijn zin krijgt en dat er zich een tweedeling aftekent in het bestuur. Uit overgelegde correspondentie blijkt dat de verhoudingen tussen enerzijds [A] en anderzijds MER en VRC moeizaam zijn en dat er van een vertrouwensbreuk kan worden gesproken. Dat wordt ook niet door MER en VRC betwist. Dit alles leidt echter niet tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken. Er is geen patstelling in het bestuur. Uit de overgelegde verslagen van bestuursvergaderingen blijkt dat die vergaderingen met grote regelmaat worden gehouden en dat besluiten worden genomen nadat over het betreffende agendapunt een debat tussen de bestuurders heeft plaatsgevonden. Een voorbeeld daarvan is de besluitvorming over de mate van modernisering van de organisatie en over al dan niet noodzakelijke investeringen. Kortom, het bestuur functioneert. Van het bestaan van een bestuurscrisis is niet gebleken en ook overigens ziet de Ondernemingskamer geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming van het bestuur naar inhoud en totstandkoming een gegronde reden oplevert voor twijfel aan een juist beleid.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat het verwijt aan ABN AMRO dat zij weigert in te grijpen in een bestuurscrisis geen nadere bespreking behoeft. Ook overigens bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat ABN AMRO haar stemrechten op alle aandelen uitoefent op een wijze die aanleiding geeft voor het oordeel dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juiste gang van zaken van [B] . De stelling van [A] c.s. mist op dit onderdeel een voldoende feitelijke grondslag.
3.8
De Ondernemingskamer overweegt ten aanzien van het verwijt van verzoekers met betrekking tot een tegenstrijdig belang van MER en VRC als volgt. ABN AMRO, MER en VRC hebben betwist dat er tussen MER en VRC en ABN AMRO een “
incentiveregeling” bij verkoop van de onderneming van [B] is overeengekomen. Ook overigens is het bestaan van een dergelijke regeling niet gebleken. De stelling van verzoekers behoeft derhalve geen nadere bespreking. De stelling van [A] c.s. dat VRC een opdrachtnemer van ABN AMRO is en slechts de belangen van ABN AMRO dient wordt door de Ondernemingskamer van de hand gewezen. Uit de overgelegde stukken komt dit niet naar voren. De Ondernemingskamer overweegt over de positie van VRC overigens als volgt. Op 8 juli 2016 heeft [B] aan VRC (handelend onder de naam [D] ) opdracht verleend de financiële afdeling van [B] te versterken (zie hierboven onder 2.18). Op 25 juli 2016 is VRC toegetreden tot het bestuur en heeft [D] haar werkzaamheden voor [B] voortgezet. VRC heeft onbetwist gesteld dat [A] uitbetaling van – goedgekeurde – facturen van [D] tegenhoudt waarna vervolgens over de uitbetaling van die facturen in het bestuur moet worden besloten. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer levert een mogelijk tegenstrijdig belang van VRC te dien aanzien geen gegronde reden op voor twijfel aan een juist beleid nu kan worden aangenomen dat de besluitvorming reeds goedgekeurde facturen betreft, terwijl het punt de facto van ondergeschikte aard is.
3.9
Volgens [A] c.s. zijn de kosten van het bestuur van [B] te hoog, met name de managementvergoedingen van MER en VRC, zeker voor een onderneming in financiële moeilijkheden. Daarnaast brengen MER en VRC hun eigen advocaatkosten ten onrechte ten laste van [B] , zijn de rentelasten aan ABN AMRO te hoog en worden er vermijdbare en onnodige kosten gemaakt voor het inschakelen van derden, welke kosten het resultaat negatief beïnvloeden. ABN AMRO heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij het bestuursbesluit dat de bestuurders hun individuele advocaatkosten in rekening brengen aan de vennootschap verdedigbaar acht omdat iedere bestuurder de mogelijkheid dient te hebben zich te verweren in een procedure waarin een bestuurder in die hoedanigheid betrokken raakt. ABN AMRO is voornemens dit bestuursbesluit te bekrachtigen tijdens een bijeen te roepen BAVA. In dit een en ander ziet de Ondernemingskamer geen gegronde redenen om te twijfelen aan een juiste beleid of een juiste gang van zaken. De Ondernemingskamer overweegt dat een kostenvergoeding voor VRC als bestuurder van € 22.500 in de maand op basis van twee dagen per week voor een onderneming als [B] evenmin tot een gegronde reden leidt. Voor dit oordeel is mede relevant dat ABN AMRO heeft gesteld dat deze vergoeding in lijn ligt met honoraria die door andere interim managers belast met herstructurering van ondernemingen van vergelijkbare omvang worden bedongen. Ook ten aanzien van overige kosten waarvan [A] c.s. hebben gesteld dat ze te hoog zijn (onnodig inschakelen van derden, rentelasten aan ABN AMRO) ziet de Ondernemingskamer geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze kosten aan de orde zijn gesteld in bestuursvergaderingen en besluitvorming in het bestuur geen aanleiding geeft voor het oordeel dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid (zie hierboven onder 3.6).
3.1
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het verzoek zal worden afgewezen.
3.11
De Ondernemingskamer zal [A] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] en [B] af;
veroordeelt [A] en [B] in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van [D] te Groningen, MER Beheer B.V. te Huis ter Heide en ABN Amro N.V. te Amsterdam begroot op ieder € 3.398;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 11 september 2017 in tegenwoordigheid van mr. S.C. Prins, griffier.