3.1De raadsheren hebben in hun schriftelijke reacties het volgende aangevoerd:
Bij de behandeling door de meervoudige strafkamer van het hoger beroep van [verzoeker]aan de orde dat telefoongesprekken waren opgenomen en dat een schriftelijke weergave daarvan, alsmede de geluidsopnames, aan het proces-verbaal zouden zijn toegevoegd. Op die geluidsopnames zou volgens een getuige de stem van de verdachte te horen zijn. Het hof had bij de voorbereiding geconstateerd dat de geluidsdragers van die opnames zich niet (meer?) in het dossier bevonden.
De verdachte ontkent dat de opgenomen gesprekken door hem zijn gevoerd en dat op de geluidsopnames zijn stem te herkennen is. In het dossier bevindt zich een verklaring van [getuige 1] , destijds de leidinggevende van de verdachte, die stelt dat hij de stem van verdachte heeft herkend.
De verdachte en zijn raadsman hebben verzocht dat het hof bij het onderzoek ter zitting de geluidsopnames zou betrekken en beluisteren. De advocaat-generaal deelde mede dat dit onmogelijk was omdat het opnamemateriaal zich niet in het hof dossier noch in het OM dossier bevindt.
Bij deze stand van zaken meldde de raadsman ter zitting dat hij een laptop bij zich had waarop de betwiste telefoongesprekken te horen zouden zijn en vroeg hij aan het hof die opnames, afgespeeld op zijn laptop, ter zitting te beluisteren en daarbij zelf vast te stellen of de stem van verdachte herkenbaar in de opnames te horen is.
De advocaat generaal stelde de vraag hoe zou kunnen worden vastgesteld om welke opnames het dan zou gaan. De raadsman verklaarde dat dit de opnames zijn die tot zijn strafdossier behoren en dat er zijns inziens geen twijfel is dat dit de desbetreffende geluidsopnames zijn.
Na beraad besloot het hof af te zien van het bij het onderzoek in hoger beroep betrekken van geluidsopnames en/of een schriftelijke weergave daarvan en dezen niet als -belastend of ontlastend- bewijsmiddel te zullen bezigen. Tevens werd besloten bij hervatting van de behandeling en het mededelen van deze beslissing aan procesdeelnemers meteen duidelijk te maken dat het hof geluidsopnames in deze zaak niet voor de onderbouwing van het arrest zal bezigen.
De raadsman vroeg toen aan het hof om tegelijkertijd te beslissen dat de in het dossier aanwezige getuigenverklaring over de aan het dossier destijds toegevoegde geluidsopnames van bewijs zou worden uitgesloten.
Daarop gaf de voorzitter te kennen dat het hof over dat laatste verzoek zou beslissen bij arrest, waarna de raadsman te kennen heeft gegeven het hof te willen wraken wegens vooringenomenheid.
Van enige vooringenomenheid was echter geen sprake. Ik licht dat toe als volgt.
De geluidsopnames, waarvan in het proces verbaal een schriftelijke weergave is opgenomen, zijn kennelijk niet voorhanden en het was voor procesdeelnemers dan ook niet mogelijk de door de politie aan het dossier toegevoegde opnames te beluisteren en te beoordelen, hetgeen, gelet op de betwisting door de verdachte daaromtrent, van belang zou kunnen zijn.
De door de raadsman meegenomen geluidsopnames zouden door het hof evenmin geverifieerd kunnen worden. Het door de politie in proces verbaal vermelde telefoongesprek was al zeer geruime tijd verbatim in het proces verbaal opgenomen. Door het hof zou onder die omstandigheden niet meer kunnen worden vastgesteld door wie en wanneer de -vanaf de laptop van de raadsman te beluisteren- woorden waren uitgesproken en door wie en wanneer opgenomen.
Daarbij kwam dat de verdachte ter zitting bijna fluisterend en verwijderd van de microfoons sprak en, ook na opmerkingen daarover en aandringen, nauwelijks luider ging spreken en zijn stem kennelijk niet goed liet horen.
De beslissing tot uitsluiting van de weergave van opgenomen telefoongesprekken en van de door de raadsman meegenomen geluidopname is, alles bijeen, genomen om een knoop door te hakken bij het niet te repareren gebrek in het dossier waardoor de weergave van de betwiste geluidsopnames niet te verifiëren was en de door de raadsman aangeboden geluidsopnames ter zitting niet op authenticiteit konden worden geverifieerd.
De beslissing om niet tegelijkertijd ook de verklaring van een getuige uit te sluiten houdt verband met het feit dat de behandeling van de strafzaak ter zitting van het hof nog gaande was. Het verzoek om in die fase van de behandeling reeds op voorhand ook te beslissen en mede te delen dat een in het dossier aanwezige getuigenverklaring als bewijsmiddel zou worden uitgesloten is om die reden geweigerd. Daarmee is niets gezegd, noch redelijkerwijs als indruk gewekt, dat het hof die getuigenverklaring, onder de hiervoor geschetste omstandigheden, wel of niet als bewijs zou willen bezigen.
Ik deel u mede dat wij niet berusten in de wraking om de navolgende reden(en):
Voorop gesteld zij dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dat is alleen anders indien zich uitzonderlijke omstandigheden voor doen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter enige vooringenomenheid koestert. Daarvan is naar onze mening in casu geen sprake.
Voor de gang van zaken die hebben geleid tot het wrakingsverzoek wordt verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 juli 2017.
De beslissing van de zittingscombinatie tot het niet toewijzen van het verzoek van de bedoelde geluidsopnames en tot het nog in beraad houden (tot arrest) van het al dan niet bezigen van de verklaringen van de genoemde getuige [getuige 1] zijn in redelijkheid genomen beslissingen.
Deze beslissingen - zelfs als die naar het oordeel van de verdediging op betwistbare gronden zijn geschied - rechtvaardigen op zichzelf niet de conclusie dat de betreffende rechter(s) vooringenomen is/zijn. De raadsman heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom die conclusie in casu wel moet worden getrokken.
Van vooringenomenheid was en is in casu geen sprake.
De door de raadsman aan zijn wrakingsverzoek te grondslag gelegde stelling dat de weigering van het hof om ter zitting de geluidsopnames vanaf de laptop van de raadsman tot zich te nemen de schijn van vooringenomenheid wekt, wordt door ons zoals uit het voorgaande voortvloeit, uitdrukkelijk verworpen.
Hetzelfde geldt voor de beslissing over [getuige 1] voor zover de raadsman heeft bedoeld ook die beslissing aan zijn verzoek ten grondslag te leggen.
Onzes inziens dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.