ECLI:NL:GHAMS:2017:3818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
200.197.429/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schenking onder uitsluitingsclausule en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schenking onder uitsluitingsclausule. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg een verzoek ingediend met betrekking tot een schenking die haar vader had gedaan. De vrouw stelde dat de schenking onder voorwaarden was gedaan, namelijk dat deze alleen voor haar bestemd was en niet voor de man, haar echtgenoot. Het hof had eerder op 28 februari 2017 een tussenbeschikking gegeven waarin de vrouw werd toegelaten tot het bewijs van haar stelling.

Tijdens de procedure heeft de vrouw twee getuigen, waaronder haar vader, laten horen. De vader verklaarde dat hij een voorschot op de erfenis aan zijn dochter had gegeven en dat dit bedrag specifiek voor haar was bedoeld. De man, geïntimeerde, betwistte echter dat de schenking alleen voor de vrouw was en stelde dat er geen uitsluitingsclausule was afgesproken.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de overgelegde documenten beoordeeld. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de vrouw dat de schenking onder een uitsluitingsclausule was gedaan. De verklaringen van de vader en de vrouw gaven geen aanknopingspunten voor de juistheid van haar stelling. Het hof oordeelde dat de vrouw niet was geslaagd in haar bewijsopdracht en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 september 2017
Zaaknummer: 200.197.429/ 01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/585841 / FA RK 15-2975 (echtscheiding) en
C/13/599983 / FA RK 15-9388 (verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap)
In de zaak in hoger beroep van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Y. Welter te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
In deze zaak heeft het hof op 28 februari 2017 een tussenbeschikking gegeven. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar die beschikking.
1.2.
Ingevolge de tussenbeschikking is de vrouw toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de voorwaarden reeds bij de schenking zijn gesteld.
1.3.
De vrouw heeft het hof op 13 maart 2017 bericht twee getuigen te willen horen, te weten haar vader en zichzelf. Dit getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017. De man heeft eveneens op 30 mei 2017 in contra-enquête zichzelf doen horen.
1.4.
Vervolgens is de vrouw in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten naar aanleiding van de getuigenverhoren en om een tweetal producties (het testament van haar vader en een bankafschrift) over te leggen. Tot slot is de man in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
De reactie van de vrouw is binnengekomen per post op 28 juni 2017 en de uitlating van de man bij journaalbericht met bijlagen op 26 juli 2017.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Van de zijde van de vrouw zijn twee getuigen gehoord: de vrouw als partijgetuige en haar vader. De verklaringen van de vrouw en haar vader komen erop neer dat de vader haar een voorschot op de erfenis wilde geven, dat hij daarom van zijn spaarrekening geld heeft overgemaakt en gestort op de rekening van de hypotheekbank van partijen, en dat dit voorschot op het erfdeel alleen voor de vrouw was. De vader heeft verder nog verklaard dat hij bij de overboeking van het bedrag van zijn spaarrekening naar zijn lopende rekening heeft gezet dat het bestemd was voor [de vrouw] , en dat hij heeft geprobeerd de storting naar de hypotheekbank van partijen op naam van de vrouw te doen, maar dat dit niet kon omdat de rekening bij de hypotheekbank op beider naam was. Hij heeft bij de overboeking van zijn spaarrekening naar zijn lopende rekening gezet “voor [de vrouw] ”, omdat het voor haar was en haar erfdeel was. In zijn testament heeft hij bepaald dat zijn kleindochter een schenking en de andere kinderen een erfdeel krijgen, waarbij de andere aangetrouwden zijn uitgesloten. De vader heeft voorts verklaard dat zij vervolgens naar de notaris zijn gegaan en het hebben geformaliseerd. De vrouw heeft daarover verklaard dat, toen zij haar ouders had verteld dat zij ging scheiden, de vader contact heeft opgenomen met de notaris en, om de afspraak te bekrachtigen, een akte is opgesteld.
2.2.
Blijkens de door de vrouw overgelegde kopie van “mijn ING Overzicht” van de bankrekeningen van de vader is op 31 oktober 2013 een bedrag van € 28.000,- bijgeschreven met de omschrijving: “ivm aflossing schenking [de vrouw] ” en vervolgens een bedrag van € 28.000,- afgeschreven naar de rekening van de hypotheekbank met de omschrijving (…) “de hr [de man] en mevr. [de vrouw] , extra aflossing”.
2.3.
De man heeft verklaard dat de vader een belastingvrije schenking heeft gedaan om de hypotheek af te lossen en dat hij de ouders van de vrouw daarvoor heeft bedankt. Noch toen noch op enig ander moment is gezegd dat de schenking niet ook voor hem zou zijn/buiten de gemeenschap zou vallen. Dat kwam pas ter sprake toen partijen in de echtscheidingsprocedure verwikkeld waren. Hij vroeg toen om de uitsluitingsclausule en die was opgemaakt op 2 of 6 februari 2015, anderhalf jaar na de schenking.
2.4.
Uit geen van de verklaringen van de zijde van de vrouw, bezien in samenhang met de overgelegde kopie van “mijn ING Overzicht” en de verklaring van de man, komen voldoende aanknopingspunten naar voren voor de juistheid van de stelling van de vrouw dat de voorwaarden, waaronder de uitsluitingsclausule, bij de schenking zijn gesteld.
Dat de vader en de vrouw mondeling ten tijde van de schenking, de storting op de rekening van de hypotheekbank van partijen, hebben afgesproken dat de schenking alleen voor de vrouw was bedoeld en onder uitsluitingsclausule is gedaan, is niet komen vast te staan. De vrouw heeft niets verklaard waaruit blijkt dat deze voorwaarde op dat moment tussen haar en de vader is besproken. Uit haar verklaring dat zij, toen de vader de schenking in werking zette en geld overgemaakte, de man heeft verteld dat het voorschot op haar erfenis voor haar alleen was, blijkt niet dat de vader dit zo met haar heeft besproken. De vader heeft verklaard dat hij een belastingvrije schenking wilde doen, dat maximaal € 28.000,- boetevrij kon worden overgemaakt naar de hypotheekverstrekker en dat hij het geld van de spaarrekening via de lopende rekening heeft overgemaakt naar de hypotheekverstrekker. Vervolgens heeft hij verklaard “Wij hadden het mondeling zo besproken. Zoals ik het net verklaard heb.” Van een mondelinge afspraak dat de schenking alleen voor de vrouw zou zijn/onder uitsluitingsclausule werd gedaan blijkt daaruit niet.
Anders dan de vader van de vrouw heeft verklaard, is de omschrijving bij de overboeking van de spaarrekening naar de lopende rekening niet “voor [de vrouw] ” maar “i.v.m. aflossing schenking [de vrouw] ”. Uit deze omschrijving volgt niet (zonder meer) dat sprake is van een schenking met uitsluitingsclausule aan de vrouw, nog daargelaten dat de schenking niet op dat moment plaatsvond en bovendien bij de overboeking van de ene rekening van de vader naar een andere rekening van de vader, niet kan worden gesproken van een jegens de ander, de vrouw, gemaakt beding.
De omschrijving bij de overboeking van de lopende rekening van de vader naar de rekening van de hypotheekbank van partijen, zijnde het moment waarop de gift tot stand komt en het moment waarop de uitsluitingsclausule dient te worden gemaakt, luidt “de hr [de man] en mevr. [de vrouw] , extra aflossing”. Dat het toen de bedoeling was (alleen) aan de vrouw een schenking te doen onder uitsluitingsclausule, maar dat dit niet als omschrijving bij de overboeking kon worden opgenomen als gevolg van de regels van de bank, is gelet op de betwisting door de man, niet komen vast te staan. De vermelding “de hr [de man] en mevr. [de vrouw] , extra aflossing” biedt, in het licht van de onbetwiste verklaring van de man dat hij de ouders van de vrouw voor de schenking heeft bedankt en dat er (toen) niet is gezegd dat de schenking niet voor hem zou zijn/buiten de gemeenschap zou vallen, eerder aanknopingspunten voor een schenking zonder uitsluitingsclausule.
2.5.
Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat een voorschot op een erfenis gelijk is te stellen aan een verkrijging krachtens erfrecht waarop de uitsluitingsclausule in een testament van toepassing is, oordeelt het hof in andere zin. Van een verkrijging krachtens erfrecht en toepasselijkheid van een testament kan pas sprake zijn na het overlijden van de gever(s).
2.6.
Omdat de vrouw geen bewijs heeft aangeleverd voor de overige in de notariële akte opgenomen voorwaarden, behoeft dit punt geen verdere bespreking.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De grieven falen. Het hof zal de beschikking van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen bekrachtigen en de kosten compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep verzochte af.
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, C.M.J. Peters en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017.