ECLI:NL:GHAMS:2017:3757

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
23-002622-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 5 juli 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 10 augustus 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van mishandeling, waaronder het duwen, het dichtdrukken van de keel en het slaan in het gezicht van de aangeefster, die als slachtoffer werd aangeduid. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

De verdachte had tijdens de zitting in hoger beroep ontkend de aangeefster te hebben mishandeld en voerde aan dat er geen letsel was. Het hof verwierp deze verklaring en oordeelde dat de aangifte werd ondersteund door bewijs, waaronder foto's van het letsel en getuigenverklaringen. Het hof oordeelde dat de mishandeling plaatsvond in de gezamenlijke woning van de verdachte en de aangeefster, wat de ernst van de zaak vergrootte. De verdachte had eerder onherroepelijk veroordelingen, maar niet voor geweldsdelicten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

De straf die door de politierechter was opgelegd, bestond uit een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Het hof besloot om een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ouderdom van de zaak. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof verklaarde de verdachte strafbaar voor de bewezen verklaarde mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002622-16
datum uitspraak: 23 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-173594-14 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn echtgenote en/of levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen (met kracht) op het bed duwen van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) éénmaal of meermalen met één of meer hand(en) de keel/nek van voornoemde [slachtoffer] dichtgedrukken en/of dichtgeknijpen en/of dicht geknepen gehouden en/of met een hand de mond van voornoemde [slachtoffer] dichthouden en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen te stompen en/of te slaan in het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] (terwijl zij op de grond lag) éénmaal of meermalen te schoppen en/of trappen tegen de bil, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 augustus 2014 te Amsterdam opzettelijk zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] , waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij aangeefster [slachtoffer] niet heeft geslagen en dat hij in en na de nacht van 10 augustus 2014 geen letsel bij haar heeft gezien. Hij heeft verklaard dat de aangeefster toen hij thuis kwam, hard huilend en schreeuwend aan hem heeft gevraagd waarom hij haar alleen had achtergelaten en met vrienden was uitgegaan. Dit is – zo begrijpt het hof de verklaring van de verdachte – wat de getuige [getuige] , de bovenbuurvrouw, heeft gehoord. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte onder andere daarom van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De aangifte wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van de aangeefster (doorgenummerde pagina’s 4 en 5), alsmede door de verklaring van de getuige [getuige] (doorgenummerde bladzijde 20), inhoudende dat zij (
naar het hof begrijpt: in de betreffende nacht) gebonk hoorde bij de onderbuurvrouw, direct gevolgd door een heel harde vrouwengil, en dat zij vervolgens de onderbuurvrouw heel hard hoorde huilen. De alternatieve lezing van de verdachte stelt het hof als onaannemelijk ter zijde, nu – nog daargelaten het letsel – de geluiden zoals de bovenbuurvrouw relateert die te hebben gehoord veeleer passen bij de door de aangeefster geschetste mishandeling dan bij de toedracht zoals de verdachte die voorstelt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat na het feit meer dan 2,5 jaar is verstreken, de verdachte is verhuisd naar Den Haag en daar thans uitzicht op een baan heeft. Om die redenen heeft hij verzocht geen straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zijn (toenmalige) levensgezel mishandeld in hun gezamenlijke woning. Door zo te handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden en haar pijn en letsel bezorgd in een omgeving waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, maar niet voor geweldsdelicten, zodat dit niet in zijn nadeel zal worden meegewogen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht het hof geen termen aanwezig om – zoals door de raadsman verzocht – toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof ziet evenwel in de ouderdom van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel aanleiding om te bepalen dat van de passend en geboden geachte taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, een gedeelte van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Bek, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2017.