In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van winkeldiefstal van levensmiddelen op 25 augustus 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening levensmiddelen heeft weggenomen die toebehoorden aan een bedrijf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De bewezenverklaring van de diefstal is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een taakstraf van 40 uren geëist, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, wat niet alleen financiële schade voor de benadeelde met zich meebrengt, maar ook onrustgevoelens en overlast veroorzaakt. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn aanmelding voor de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en het feit dat hij sinds een jaar niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie, heeft het hof besloten om een taakstraf op te leggen in combinatie met een gevangenisstraf van vier dagen, rekening houdend met de reeds ondergane voorarrest.