ECLI:NL:GHAMS:2017:3712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
23-000977-17.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar door de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar, die op 24 april 2015 tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie op het station Amsterdam Centraal zou zijn mishandeld. De tenlastelegging omvatte het springen op de rug van de ambtenaar en het aanleggen van een nekklem. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 september 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, omdat er sprake zou zijn van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Het hof heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de ambtenaar heeft mishandeld. De verklaringen van de verbalisanten waren tegenstrijdig, waarbij de ene verbalisant de verdachte aanwees als dader en een andere verbalisant een andere verdachte noemde. Gezien deze inconsistenties en de stellige ontkenning van de verdachte, heeft het hof niet de vereiste mate van overtuiging kunnen verkrijgen dat de verdachte de mishandeling heeft gepleegd. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, de buitengewoon opsporingsambtenaar, een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Aangezien de verdachte echter is vrijgesproken, heeft het hof de benadeelde partij in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft de kosten van de procedure voor beide partijen bepaald op eigen kosten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000977-17
datum uitspraak: 15 september 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-107611-15 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2017.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (handhaving betreffende orde, rust en veiligheid van station Amsterdam Centraal) heeft mishandeld door op de rug, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te springen en/of (vervolgens) een nekklem aan te leggen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is aangevoerd – kort weergegeven – dat gehandeld is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde ten aanzien van het vervolgingsbeleid. Het openbaar ministerie heeft de verdachte aanvankelijk niet willen dagvaarden maar de zaak willen seponeren, zo blijkt uit de sepotcode 02 die bij de andere verdachten is toegepast en uit de streep die door de naam van de verdachte in het dossier is getrokken. Voorts lag een sepot in de lijn der verwachtingen omdat de camerabeelden van het incident niet waren veiliggesteld. In de visie van de raadsman is sprake van een klassiek geval van gelijke gevallen, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de beslissing om al dan niet tot vervolging van een strafbaar feit over te gaan, is neergelegd bij de officier van justitie aan wie daarbij op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt. Het in bedoeld artikel verankerde opportuniteitsbeginsel impliceert voorts een belangenafweging tussen enerzijds het algemeen belang dat met de vervolging kan zijn gediend en anderzijds het individuele belang van de verdachte om buiten het strafrechtelijke systeem te blijven. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of beginselen van een goede procesorde, kan sprake zijn van verval van het recht tot strafvervolging en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechter toetst de vervolgingsbeslissing in beginsel terughoudend. Beoordeeld wordt slechts of het openbaar ministerie, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen komen tot de vervolging. Het hof beantwoordt die vraag in het onderhavige geval bevestigend. Dat het openbaar ministerie bij de vervolgingsbeslissing kennelijk onredelijk of willekeurig heeft gehandeld, is niet aannemelijk geworden. Met de advocaat-generaal overweegt het hof daarbij dat de omstandigheid dat de verdachte, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, wel is vervolgd, gelegen kan zijn in de mate van bewijs dat jegens hem respectievelijk zijn medeverdachten is verzameld.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde (eenvoudige mishandeling) zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Verbalisant [slachtoffer] heeft gerelateerd dat tijdens een schermutseling op een perron een persoon op [slachtoffer] rug is gesprongen en diens nek heeft omklemd. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij zag dat de verdachte op [slachtoffer] sprong en slaande bewegingen in diens richting maakte, waarop de verdachte door [verbalisant 2] en zijn collega [verbalisant 3] naar de grond is gewerkt.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat [slachtoffer] door een ander dan de verdachte, namelijk door [verdachte 2], werd aangevallen. Volgens [verbalisant 1] maakte [verdachte 2] een slaande beweging in de richting van [slachtoffer], waarop [verbalisant 1] [verdachte 2] van [slachtoffer] af trok en hem aanhield.
Het hof constateert dat [verbalisant 2] en [verbalisant 1] kennelijk hetzelfde incident beschrijven, zij het dat zij elk een andere dader aanwijzen. Gelet hierop alsmede gelet op de stellige ontkenning van de verdachte [slachtoffer] te hebben mishandeld, heeft het hof niet de voor een bewezenverklaring vereiste mate van overtuiging bekomen dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft mishandeld. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,--, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,--, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van de verdachte in de kosten. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 september 2017.
[…]