In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in een pand aan de Witte de Withstraat te Amsterdam op 10 maart 2015. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte een geheel voorwaardelijke straf had verzocht, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 augustus 2017 heeft de raadsman betoogd dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de woning van de verdachte zonder machtiging was betreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, waarin werd gesteld dat er een melding was binnengekomen die aanleiding gaf tot het binnentreden. Het hof heeft vastgesteld dat de aangetroffen planten daadwerkelijk hennepplanten waren, wat door de verdachte zelf was bevestigd.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, maar tot een lagere taakstraf van 40 uren, in plaats van de eerder opgelegde 60 uren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.