ECLI:NL:GHAMS:2017:3710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
23-000198-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en bewijs- en strafmaatverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in een pand aan de Witte de Withstraat te Amsterdam op 10 maart 2015. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte een geheel voorwaardelijke straf had verzocht, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 augustus 2017 heeft de raadsman betoogd dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de woning van de verdachte zonder machtiging was betreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, waarin werd gesteld dat er een melding was binnengekomen die aanleiding gaf tot het binnentreden. Het hof heeft vastgesteld dat de aangetroffen planten daadwerkelijk hennepplanten waren, wat door de verdachte zelf was bevestigd.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, maar tot een lagere taakstraf van 40 uren, in plaats van de eerder opgelegde 60 uren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000198-17
datum uitspraak: 7 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-046941-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
Postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 maart 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de Witte de Withstraat) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 51 hennepplanten, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter in eerste aanleg.

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu de woning van de verdachte niet binnengetreden had mogen worden, zodat al het daaruit voortgevloeide bewijs buiten beschouwing dient te blijven. De verbalisanten waren niet voorzien van een machtiging tot binnentreden en achteraf is een verhaal geconstrueerd dat zij op grond van bestaand gevaar of onveiligheid moesten binnentreden. Er zou een melding zijn binnengekomen dat er twee mannen met grote tassen voor de deur van de woning van de verdachte zouden hebben gestaan en dat er vervolgens een oude man open deed en twee mannen agressief naar binnen zouden zijn gegaan. Dit verhaal is ongeloofwaardig en – zo stelt de raadsman – deze melding is nooit gedaan. Hetgeen na de bepleite bewijsuitsluiting aan potentiële bewijsmiddelen overblijft is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde en dus zal de verdachte moeten worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat nergens uit blijkt dat de aangetroffen planten in het huis van de verdachte daadwerkelijk hennepplanten betroffen, hetgeen eveneens tot vrijspraak moet leiden.
Het hof begrijpt de verweren van de raadsman aldus dat hij primair heeft beoogd te betogen dat in strijd met de waarheid in de processen-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat er een melding met de hiervoor weergegeven inhoud is gedaan. Subsidiair is het standpunt ingenomen dat er onrechtmatig is binnengetreden in de woning van de verdachte. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Het hof is wat betreft het primaire standpunt van oordeel dat er geen enkel concreet aanknopingspunt aanwezig is om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2015, dat op ambtseed is opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. In dit proces-verbaal verklaren deze verbalisanten dat er een melding bij de politie was binnengekomen die aanleiding gaf tot binnentreden in onder meer het huis van de verdachte, omdat daar mogelijk sprake was van een onveilige situatie waarin een oude persoon zich bevond. Dat wordt niet anders doordat het proces-verbaal niet geheel inzichtelijk maakt op welke wijze de verbalisanten aan de achterzijde van het bouwblok zijn gekomen waarin ook de woning van de verdachte zich bevond.
Wat betreft het subsidiaire standpunt overweegt het hof dat voor toetsing en sanctionering van verzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering slechts die vormverzuimen in aanmerking komen die zijn opgetreden bij het voorbereidend onderzoek met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde feit. In de onderhavige zaak is daarvan geen sprake, maar zijn de verbalisanten in woning van de verdachte binnengetreden, en konden dat ook doen, op basis van hun hulpverlenende taak. Reeds daarom faalt het verweer.
Het hof is voorts van oordeel dat uit het dossier blijkt dat de aangetroffen planten in het huis van de verdachte hennepplanten betroffen. In het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 10 maart 2015 staat vermeld dat de verbalisanten op basis van hun kennis en ervaring en gezien de uiterlijke kenmerken, kleur, vorm en herkenbare geur van de planten hebben geconstateerd dat het om hennepplanten ging. De verdachte heeft dat voorts zelf bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. Daarmee staat buiten redelijke twijfel dat het om planten van enige andere soort is gegaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 maart 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de Witte de Withstraat, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 51 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Vonnis van de politierechter en standpunten van partijen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen nu de verdachte reeds voldoende gestraft is door de nasleep van het onderhavige feit. Haar woning is ontruimd, zij is haar zogeheten woonduur kwijt geraakt en leidt thans een zwervend bestaan. Bovendien is de verdachte ten gevolge van haar ziekte niet in staat een taakstraf te vervullen, waardoor zij feitelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in werking hebben van een hennepkwekerij met 51 hennepplanten. Deze verdovende middelen zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. De verdachte heeft door aldus te handelen haar eigen financieel gewin, dat zij met de kwekerij wilde behalen, boven de volksgezondheid laten prevaleren.
Het hof heeft acht geslagen op de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete van € 1.000,= genoemd voor het telen van 50-100 hennepplanten. Het hof is van oordeel dat, gezien de ter terechtzitting in hoger beroep besproken financiële situatie van de verdachte, een geldboete in het onderhavige geval geen passende strafsoort is. De ernst van het feit en de door de advocaat-generaal genoemde mogelijkheden tot aangepast werk in acht genomen, acht het hof een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarmee brengt het hof tot uitdrukking dat met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf niet kan worden volstaan, ook al is de verdachte haar huis als gevolg van haar handelen al kwijt geraakt. Het bewezenverklaarde delict is daarvoor te ernstig. Wel zal het hof wegens de huidige persoonlijke omstandigheden een iets lagere taakstraf opleggen dan die welke door de rechtbank is opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. R.M. Steinhaus en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2017.