ECLI:NL:GHAMS:2017:3704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
23-000473-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis diefstal met aanpassing van de strafoplegging en motivering

Op 14 september 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 februari 2017 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van diefstal, specifiek zakkenrollerij, waarbij een telefoon uit de broekzak van een slachtoffer werd gestolen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. Het hof heeft een correctie aangebracht in de straatnaam die in het bewijsmateriaal werd genoemd, en heeft de zaak verder onderzocht op basis van de argumenten van de verdediging.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en dat de verklaring van de verbalisant niet geloofwaardig was. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de discrepanties in de verklaringen niet tegenstrijdig waren. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen en een geldboete van € 2.500,-, te betalen in tien maandelijkse termijnen van elk € 250,-. Het hof overwoog dat zakkenrollerij een ernstig misdrijf is dat gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken en dat de verdachte, hoewel niet eerder veroordeeld, een passende straf verdiende om herhaling te voorkomen.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de strafoplegging herzien en de motivering van de politierechter vernietigd, maar bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000473-17
datum uitspraak: 14 september 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-220776-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan– in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – met dien verstande dat het hof in het door de politierechter als bewijsmiddel gebruikte geschrift, te weten een rapport van bevindingen van 29 oktober 2016, opgemaakt door [verbalisant 1] , de (in Amsterdam niet voorkomende) straatnaam ' [straatnaam 1] ' verbeterd leest als ' [straatnaam 2] ', nu het hier, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossier pagina’s 5 en 6), een kennelijke vergissing van [verbalisant 1] betreft, en met dien verstande dat het hof nader zal ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren zoals hieronder weergegeven.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken nu zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden voor hetgeen ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van [verbalisant 1] van het bewijs moet worden uitgesloten, nu deze verklaring niet overeenkomt met de verklaring van de aangeefster en derhalve ongeloofwaardig is. De raadsman heeft daarnaast – kort gezegd – aangevoerd dat het niet onmogelijk is dat de telefoon van de aangeefster uit haar broekzak is gevallen en dat deze vervolgens is gevonden door de donkere jongen of iemand anders voordat de verdachte de telefoon in zijn bezit heeft gekregen. Zonder aanvullend bewijs van wegneming is het aantreffen van de telefoon bij de verdachte onvoldoende voor een veroordeling ter zake van diefstal, aldus de raadsman.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Het hof leest als hiervoor reeds aangegeven de bovengenoemde straatnaam [straatnaam 1] verbeterd. Voorts overweegt het hof dat de aangeefster zich in haar aangifte (dossier pagina 4) kennelijk vergist, daar waar zij stelt dat zij op de hoek van de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] twee agenten (het hof begrijpt: twee handhavers openbare ruimte, te weten [verbalisant 1] en zijn collega) zag, nu uit het eerdergenoemde proces-verbaal van aanhouding (dossier pagina 5) blijkt dat zij [verbalisant 1] op de Reguliersdwarsstraat (het hof begrijpt: zag en) heeft aangesproken, hetgeen ook uit het rapport van bevindingen van [verbalisant 1] zelf blijkt. Van enige discrepantie tussen de verklaring van de aangeefster en de verklaring van [verbalisant 1] voor wat betreft de steeg waardoor zij gelopen zijn of anderszins is geen sprake. Met name ziet het hof, anders dan de raadsman, niet de discrepanties tussen de verklaringen waar de raadsman op doelt, nu deze verschillen in de verklaringen niet tegenstrijdig zijn, maar betrekking hebben op door [verbalisant 1] en de aangeefster afzonderlijk van elkaar gedane waarnemingen voor wat betreft de telefoons die de verdachte in zijn hand had en op de volledigheid van de verklaring voor wat betreft de vraag of [verbalisant 1] en de aangeefster samen achter de verdachte zijn aangelopen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het alternatieve scenario, zoals geschetst door de raadsman, verwijst het hof naar hetgeen de politierechter daarover reeds heeft opgenomen in het vonnis, welke overweging het hof tot de zijne maakt.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen en een geldboete ter hoogte van € 2.500,- (vervangende hechtenis: 35 dagen), te betalen in 10 maandelijkse termijnen van elk € 250,-.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de straf die hem door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken en subsidiair dat in geval van bewezenverklaring aan hem geen onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, alsmede acht geslagen op diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zakkenrollerij door een telefoon uit een broekzak te stelen. Zakkenrollerij is een misdrijf dat bij de benadeelden hinder, financieel nadeel en gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken. Tevens kan een dergelijk misdrijf gevoelens van angst in de samenleving versterken en moet het uitgaand publiek continu alert zijn op hun mobiele telefoon en andere waardevolle goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 augustus 2017 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een soortgelijk misdrijf te plegen zal de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
Anders dan de raadsman heeft bepleit ziet het hof in de wijze waarop de verdachte na de aanhouding vervoerd is geen enkele reden tot strafmatiging en is toepassing van artikel 9a Sr niet aan de orde.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van de tijd dat de verdachte in verzekering heeft doorgebracht en een geldboete ter hoogte van € 2.500,- (vervangende hechtenis: 35 dagen), te betalen in 10 maandelijkse termijnen van elk € 250,-, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. E. Mijnsberge en mr. M.M. van der Nat in tegenwoordigheid van
D.J. Herbrink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 september 2017.
Mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.