Op 14 september 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 februari 2017 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van diefstal, specifiek zakkenrollerij, waarbij een telefoon uit de broekzak van een slachtoffer werd gestolen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. Het hof heeft een correctie aangebracht in de straatnaam die in het bewijsmateriaal werd genoemd, en heeft de zaak verder onderzocht op basis van de argumenten van de verdediging.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en dat de verklaring van de verbalisant niet geloofwaardig was. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de discrepanties in de verklaringen niet tegenstrijdig waren. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen en een geldboete van € 2.500,-, te betalen in tien maandelijkse termijnen van elk € 250,-. Het hof overwoog dat zakkenrollerij een ernstig misdrijf is dat gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken en dat de verdachte, hoewel niet eerder veroordeeld, een passende straf verdiende om herhaling te voorkomen.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de strafoplegging herzien en de motivering van de politierechter vernietigd, maar bevestigde het vonnis voor het overige.