ECLI:NL:GHAMS:2017:3703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
23-001120-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging door gebrek aan opzet in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging van twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met de dood en zware mishandeling. De bedreigingen waren gedaan via een spraakbericht dat de verdachte had verzonden naar haar ex-vriend, waarin zij dreigende woorden had geuit over de aangeefster en haar vader. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 augustus 2017 heeft de verdachte verklaard dat zij niet had verwacht dat het bericht bij de aangeefster of haar vader zou komen en dat het niet haar bedoeling was om hen daadwerkelijk te bedreigen.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte. De omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte niet verwachtte dat het bericht zou worden doorgegeven, leidden het hof tot de conclusie dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat de bedreiging daadwerkelijk zou aankomen bij de aangeefster en haar vader. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging.

De uitspraak benadrukt het belang van opzet in strafzaken en de noodzaak van voldoende bewijs om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken, omdat het niet bewezen achtte dat zij de bedreiging had begaan, en heeft daarmee recht gedaan aan de belangen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001120-17
datum uitspraak: 7 september 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13/253101-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, in of omstreeks de periode van 20 januari 2015 tot en met 22 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk via [naam] voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"[...] als ik morgen de trein pak, trap ik haar dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"[...] dan help ik haar vader ook meteen de pijp uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De verdachte heeft, zo blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, in de tenlastegelegde periode een spraakbericht verzonden naar de telefoon van haar ex-vriend [naam] .
In dit bericht heeft de verdachte zich in dreigende bewoordingen uitgelaten over de aangeefster [slachtoffer 2] en haar vader [slachtoffer 1] .
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij hoopte dat genoemde [naam] aangeefster bang zou maken bijvoorbeeld door zich opvallend in haar woonomgeving op te houden. Daarbij zou zij weten dat [naam] een hekel had aan [slachtoffer 1] . De verdachte heeft eveneens ter zitting van het hof verklaard dat [naam] en aangeefster in de betreffende periode geen contact met elkaar hadden. Zij had niet verwacht dat het bericht bij de aangeefster of haar vader terecht zou komen. Het was evenmin haar opzet dat [naam] het bericht zou doorsturen naar aangeefster.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden en nu daarvoor ook overigens concrete aanwijzingen ontbreken, onvoldoende aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat dit ingesproken whatsappbericht aangeefster en haar vader zou bereiken, noch dat de verdachte dit heeft beoogd. Het hof zal de verdachte daarom, in verband met het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, van de tenlastegelegde bedreiging vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. R.M. Steinhaus en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2017.